vrouw had den vorigen avond reeds zorg
gedragen, te doen uitkomen, hoe door mijne bekentenis, dat ik den
_Boetius_ had weggenomen, de onschuld der schoonmaaksters triumfantelijk
aan het licht kwam, en mijnheer v. N. had ook zeer wel gevoeld, welk een
krachtig argument tegen deze hem daardoor ontvallen was. Het was eene
welberaamde belegering, die hij nu had uit te staan.
Door zich in de bibliotheek te begeven had zijne vrouw met veel tactiek
den vijand den terugtocht afgesneden. En toen deze aldus ingesloten was,
nam de belegering een aanvang.
Bij het binnentreden haalde mevrouw v. N. veelbeteekenend den neus op.
--Manlief! zei ze, het ruikt hier muf!
--Och! zei bij kregelig.
--De stof ligt duimen dik op alles, hervatte zij, met den vinger eene
kapitale N. schrijvende in de stoflaag, die op den band van een der
boeken lag; en het is hoogst noodig....
--Onnoodig! zeide hij, onnoodig! als het noodig was, zou ik niet zeggen
... maar het is volstrekt onnoodig! En in het vuur der redeneering eene
beweging met den arm makende, deed hij een bundel papieren met een paar
boeken van de tafel vallen. Er ging eene stofwolk van op alsof een kanon
was afgeschoten.
Mevrouw v. N. lachte en wees hem dit.
Maar gelijk het gaat, wanneer onze argumenten wat al te duidelijk
wederlegd worden, wordt men driftig.
--Ik verkies niet, dat je ellendige schoonmaaksters ... riep mijnheer v.
N. uit.
Ik begreep, in mijn hoekje zittende, dat hij verloren was; want als hij
driftig werd, kreeg hij langzamerhand berouw en gaf dan doorgaans hals
over kop alles toe.
Intusschen ging zijne vrouw, na aldus eenige bressen gemaakt te hebben,
van tactiek veranderen.
--Het is hier bedompt, zei ze, en vochtig, het is niet goed voor de
boeken, er moet gelucht worden, waarlijk, ik heb laatst zelf gezien, dat
er vochtvlekken op een band waren.
--Waar, welke band? vroeg mijnheer v. N.
Ja;--dat weet ik niet meer,--waarlijk het is slecht voor de boeken.
Nu eens de stof, dan weer de vochtigheid. O mevrouw v. N., uwe tactiek
geeft zich bloot! Maar haar ega bemerkte de tegenstrijdigheid niet.
_Zou het slecht zijn voor de boeken_? was een klein twijfelduiveltje,
dat in zijn geest binnenkroop.
--Wat een aardig end boekje hebt gij daar! hervatte de verraderlijke
vrouw, een zeer klein in fluweel gebonden boekje in de hand nemende (het
was hoogst zeldzaam). Mijnheer v. N. werd verteederd.
--Zou het vochtig zijn? vroeg hij; zou het goed voo
|