k te blijven, in de overtuiging, dat de
zwakke dan den aard van den betere zou blijven navolgen?
Misschien was dit zijne bedoeling, want beiden waren toen brave kerels,
maar in den eene zat toch de kiem van wat later onrust zou worden en
onvastheid van karakter en neigingen, met de zucht om zich te verheffen.
De oude man intusschen was gestorven, en de broeders leefden in hunne
gelijkvormige huizen. De een was wapensmid, de ander goudsmid.
Wouter, de wapensmid, was een rijzig en sterk gebouwd man, met een open,
gul gelaat, en als de reuzenkracht zijner armen het zwaarste en hardste
ijzer naar zijn wil behandelde, was het vreemd te denken, dat zijn aard
en zijn hart zoo gul en zoo zacht waren.
De goudsmid, die Egbert heette, was een man van eene lange en schrale
gestalte, met een schitterend oog en een immer werkend verstand. In die
dagen was een goudsmid een merkwaardig kunstenaar, die doorgaans tevens
teekenaar en schilder was. Egbert verkreeg ook veel roem in zijn vak;
maar welke kerk of convent ook kon bogen op een schoon gedreven of
besneden stuk zilver of goud van zijne hand, geen was er, wel vijftig
uren in den omtrek, dat een werk kon aanwijzen, zoo kunstig als de
outergereedschappen van het Sint Agnieten-convent in de buurt en vooral
als een uitstekend reliquienkastje, dat hij pas daarvoor vervaardigd
had. Daar had hij zeer kunstig op gedreven den val der trotsche engelen,
tot groote stichting van allen, die het stuk zagen. Maar hij scheen zelf
weinig daaruit geleerd te hebben, want de groote fout van Egbert was,
dat hij nooit tevreden was met zijn staat, dat hij altijd hooger op
wilde, en dat hij altijd zijn geluk zocht elders dan het was--want als
hij bereikt had, wat hij begeerde, haakte hij weder naar iets anders.
Dit gaf dikwijls aanleiding tot ernstige gesprekken tusschen de beide
broeders en vaak moest meester Wouter zijn hoofd schudden en zeggen:
Broeder! denk aan de woorden van onzen vader.
Meester Egbert had eene jonge vrouw, die hem met hart en ziel beminde,
die met zachtheid zijne gebreken zocht te temperen en verschoonde, en
wier trots en roem het was, de kunst van Egbert te hooren bewonderen.
Haar zacht en liefelijk gelaat had dikwijls tot model gestrekt voor de
Madonna's van meester Egberts penseel, en in al de huizen en stulpen van
bedroefden en armen ging er menige bede en dank tot de Moedermaagd op
voor de liefderijke hulp en vertroosting, door Egberts vrouw
aangebracht. Had het in haa
|