erde gretig naar het verhaal van de tweelinghuizen.
* * * * *
--Het moet al lang geleden zijn, begon mijnheer v. N., als ik het wel
heb in de helft der vijftiende eeuw, toen op dezelfde plaats, waar nu
deze twee huizen staan, twee broeders woonden. Hun vader was een
bouwmeester en word gezegd, geheime krachten en kunsten te bezitten,
zooals dikwijls in die tijden aan de bouwmeesters werden toegeschreven,
alsook de macht om met het bouwen van een huis daar een vloek of een
zegen in te leggen. Hij scheen eenig vermogen te hebben en bouwde op
deze plaats, toen hij oud van dagen was, voor zijne zoons twee huizen.
Deze huizen waren toen veel kleiner dan zij nu zijn en half van steen,
half van hout opgetrokken. Als iets hoogst merkwaardigs er van staat in
onze oudste stadsbeschrijving aangeteekend, dat zij beide tot de
kleinste bijzonderheden juist eender waren.
Het waren volkomen tweelinghuizen, zooals de oude bouwmeester ze ook
noemde, steunende, zooals men zeide, op het in zwang zijnde geloof, dat
al wat tweelingen betrof dubbel geluk ondervond. Het is waar, de
broeders waren geen tweelingen--maar de huizen waren het en dit scheen
genoegzaam. En is het ook niet zoo, dat het huis en de eigenaar, dat hun
beider lot ten nauwste verbonden is? Ziet men niet dikwijls, dat hij,
die zijn voorvaderlijk huis verlaat om een nieuw en hem vreemd te
betrekken, in het oude zijn geluk en genoegen achterlaat? Zoo nauw zijn
huis en bewoner vereenigd, en zoo kon dan ook het gelukkige lot, dat aan
die tweelinghuizen verbonden was, of volgens anderen door den kunstigen
ouden bouwmeester er in was gemetseld, zich mededeelen aan de beide
broeders.
Met nauwlettende zorg waren dan die twee huizen juist gelijkgemaakt, ja
zelfs toen er aan een der bogen boven een venster van het eene een
kleine misstand was, werd dit bij het andere huis evenzoo gemaakt.
De oude bouwmeester word ziek en liet zijne zoons bij zich komen. Hij
hield eene lange bijeenkomst met hen en eindigde met bun deze woorden
toe te spreken:
--Kinderen! zeide hij, gij hebt beiden een schoon en eerlijk bedrijf,
houdt u daarbij, ieder naar zijne wijze, en zoekt uw geluk daarbij, maar
zoekt het niet daarbuiten. Ik druk u vooral deze woorden op het hart:
evenals uwe huizen eender en gelijk zijn, blijft ook gijlieden in
karakter en stand gelijk.
Kende de oude man zoo juist de karakters zijner beide zonen, dat hij ze
aanmaande aan elkander gelij
|