heid niet van noode; hei,
licht liever de kan eens op, hoezee! Leeg ze op den stalen bezem--kling
meen ik,--hoezee! nog eens, zwarte raaf! omhoog met de kan en giet haar
in je rechtzinnigen gorgel op het lange leven van alle vroolijke hanzen
en de eeuwige verdoemenis van alle krassende uilen--zooals jij!
De ruwe luidruchtigheid van dezen oproermaker had een troep der
aanwezigen om hem verzameld; de dweper, zooals hij daar zat, met den
breedgeranden hoed, waaronder nooit de heldere zon hem in de oogen kon
schijnen, somber door de vuile kleur van geheel zijn gedaante, en
stokstijf door een ruggegraat, die in plaats van uit wervels uit een
stuk gemaakt scheen, leverde een potsierlijke vertooning op bij den
andere, die hem de kannen biers deed inzwelgen, den hoed nog dieper in
de oogen sloeg en hem eindelijk omhelsde.
Terwijl de wijsheid bij de mannen in omgekeerde evenredigheid stond met
het ledigen van de kannen, bracht dit tooneel niet weinig bij om de
woeste opgewondenheid hooger te doen stijgen.
Wij zullen het vuur laten voortsmeulen; wij hebben nog maar den rook
gezien, straks zal de vlam met lichterlaaie uitslaan.
De zon, veer de huizen in de straten reeds ondergegaan achter de
woningen der overzijde, verlichtte nog de toppen der westelijke
geveltoppen en verguldde de ruitjes der bovenvensters.
De burgers, die na het eind van het dagwerk, rust van den arbeid, of
verademing van de warmte binnenshuis, in den koelen dampkring daar
buiten zochten, en die, onder den luifel op de bank, de nieuwtjes
bepraatten, welke de laatste _loopmaren_ of _courante novellen_ hadden
medegedeeld over de vorderingen van den prins voor Den Bosch, maar
helaas ook over de dreigende nadering van den keizerlijken en Spaanschen
vijand in het land, begonnen zich weldra over ongewone beweging en
rumoer te verwonderen onder eenige horden volks, die hen voorbijtrokken.
Als een loopend vuur ging het al ras rond, dat het volk op de been
raakte om eene Arminiaansche vergadering uiteen te drijven. Het leed dan
ook niet lang of de kleine kern, die wij zich hebben zien vormen, dijde
tot eene van alle zijden aanwassende volksmassa uit. Elke steeg, die zij
doorkwam, leverde nieuwen aanwas, en al wat zich op straat bevond voegde
zich er bij, gedreven door die onweerstaanbare kracht van aantrekking en
opwinding, die elke oploop voor het volk bezit en waardoor zoovele
beteren met het gespuis worden mede gesleept. Aan het eind van een paar
lange strat
|