en Satan met de Arminianen! klonk het onder de menigte.
--Sint Velten schen ze! zij hebben eergisteren ook al gepreekt; zij
komen van avond weer bijeen.
--Bisschop is in de stad gezien; die komt ze weer opruien.
--Waar--waar komen ze van avond?
--Bij Joris Klaaszoon. Jaagt ze uiteen!
Dat kruiste elkander uit dertig monden.
--Wat voert de magistraat uit, als hij dit niet belet bulderde onze
gewezen soldaat.
--Steek me de moord! riep het driftige, kleine kereltje met de haneveer,
opstaande en zijn kroes zwaaiende,--dan moeten wij er tusschen komen, als
de magistraat het niet doet! Er uit mannen, jaagt het paapsche koventikel
uiteen!
--Wat zou de magistraat doen? vroeg de politieke zendeling,--de
magistraat is zelf Arminiaansch.
--Hoezee! klonk het, juist gesproken, leve Meester Jansen!
De geleerde voelde zich daardoor aangespoord om nog een woordje te
zeggen, en hij ging, op de bank staande, eene redevoering houden.
--Wat moet er met den paapschen magistraat gedaan? Hem dwingen, de
goeden te beschermen tegen de Arminiaansche scheurmakers--of anders hem
zelf wegjagen....
--Er is geen heil meer, bromde de sombere stem van het vuile gezicht er
tusschen, dan voor libertijnen en ongodisten; "Maranatha!"
--Weet gij wat het drijven der regeering is? sprak de andere door. Zij
heulen met den Spanjaard, om het volk weer paapsch te maken; daarom
willen zij den prins ook weghebben....
--Altijd beter een prins in de verte dan burgemeesters dichtbij! riep de
opgewonden kroeskop.
De redenaar gaf hem een trap om deze onvoorzichtige woorden, die het
publiek, meer dan noodig was, in hun kaart liet kijken.
--Wat heb jij op den prins! riep de soldaat, uit een oud zwak, tegen
zijn al te democratischen makker;--leve de oude tijd,
Toen mijnheer de Prins
Gommers zijd' die boven hing
Troostte met zijn stalen kling.
--Leve de stalen kling, dat is de beste bezem om ze van 't kussen te
vegen!
--Wee wee, wee over de boozen, die heulen met den Satan, die het ware
geloove vervolgen; zij zullen uitgeroeid worden die hoereeren met de
Baaelim! klonk weer de sombere tusschenzang, die zich telkens te midden
van het gekrijsch der andere stemmen liet hooren.
--Houd op met dat uilengekras! riep de woelige en verhitte kroeskop
tegen den viezen boetprediker, die hem bijzonder, begon te
vervelen,--houd op, dat is alles mooi en wel; maar hier zitten wij onder
ons, en weten wel beter; we hebben die vroom
|