g die blik in de ziel door! Hoe drong hij ook
door in die vloeistof, welke voor ons oog ondoorzichtig is; hoe las
hij in de diepten der zee!
De twee onbekenden hadden mutsen van bevervel op, en laarzen aan van
de huid van een walrus; zij droegen kleeren van bijzonder weefsel,
die de lichaamsvormen gunstig deden uitkomen, en groote vrijheid van
beweging toelieten.
De grootste van de twee, waarschijnlijk de bevelhebber van het
vaartuig, bekeek ons met bijzondere opmerkzaamheid, zonder een
enkel woord te zeggen; toen wendde hij zich tot zijn makker en
onderhield zich met hem in eene mij geheel onbekende taal. Het was
eene welluidende, harmonische, buigzame taal, welker klinkers op
verschillende wijzen schenen te kunnen worden uitgesproken. De ander
antwoordde met een hoofdschudden, en voegde er slechts twee of drie
volkomen onverstaanbare woorden bij, daarop scheen hij mij met zijn
blik te willen ondervragen. Ik antwoordde in het Fransch, dat ik
zijne taal niet verstond, maar hij scheen mij niet te begrijpen;
die toestand werd vrij lastig.
"Als mijnheer onze geschiedenis eens vertelde," zeide Koenraad,
"dan zouden die heeren er mogelijk eenige woorden van begrijpen."
Ik begon het verhaal van onze lotgevallen, terwijl ik op al mijne
woorden een bijzonderen nadruk legde, en geen enkele bijzonderheid
vergat. Ik gaf onze namen en hoedanigheden op, daarop stelde ik hem
volgens de wetten der wellevendheid den hoogleeraar Aronnax, zijn
knecht Koenraad en meester Ned Land den harpoenier voor.
De man met dien zachten en kalmen oogopslag, hoorde mij bedaard,
beleefd en met de grootste oplettendheid aan. Maar geen trek van zijn
gelaat verried, dat hij mij begrepen had. Toen ik gedaan had, sprak hij
geen woord. Ik kon nu nog beproeven hem in het Engelsch aan te spreken;
misschien verstond hij die taal; ik kende haar en ook Hoogduitsch;
maar beiden slechts genoeg om ze vlug te lezen, doch niet om ze vlot
te spreken. En hier kwam het er vooral op aan om mij te doen verstaan.
"Nu is het uwe beurt," zeide ik tot den harpoenier, "praat gij nu
eens in het beste Engelsch, dat ooit een Angelsaks gesproken heeft,
en beproef eens of gij gelukkiger zijt dan ik."
Ned liet het zich geen tweemaal zeggen en begon hetzelfde verhaal
als het mijne; het was in den grond hetzelfde, alleen de vorm
verschilde. De harpoenier door zijn driftig karakter medegesleept,
sprak met zeer veel vuur. Hij beklaagde zich hevig dat hij tegen
alle recht e
|