eltrap en besteeg het plat. Het
was zes uur; het weer was mistig, de zee grauw, maar kalm, bijna
geen deining. Zou de kapitein, dien ik daar hoopte te ontmoeten,
komen? Ik zag slechts den stuurman in zijne glazen kooi. Ik ging
zitten op de kiel der sloep, welke eenigszins uitstak, en ademde
met wellust de heerlijke zeelucht in. Langzamerhand trok de mist
op door de werking der zonnestralen. De zonneschijf keek boven de
oosterkimmen uit; de zee werd vlammend rood gekleurd; de wolken,
welke hoog en zeer uit elkander gespreid waren, werden met wondervol
afwisselende kleuren getint, en talrijke veeren kondigden wind aan
voor den geheelen dag, doch wat maakte wind uit voor de Nautilus,
die stormen zelfs niet konden verschrikken! Ik bewonderde dus dezen
schoonen, vroolijken zonsopgang, toen ik iemand op het plat hoorde
komen. Ik wilde reeds den kapitein groeten, toen ik zag dat het zijn
tweede stuurman was. Hij deed eenige schreden voorwaarts op het plat,
zonder mij schijnbaar althans op te merken. Met een grooten kijker in
de hand keek hij met een buitengewone aandacht naar alle punten van
den gezichteinder; toen hij dit gedaan had, ging hij naar het luik, en
sprak den volgenden volzin uit; ik heb dien onthouden, omdat hij alle
morgen onder dezelfde omstandigheden herhaald werd; hij luidde aldus;
"Nautron respoc lorni virch." Wat het beteekende zou ik niet kunnen
zeggen. Toen de man dit gezegd had, ging hij weer naar beneden; ik
dacht dat de Nautilus zijne onderzeesche vaart weder zou aanvangen;
ik ging dus naar het luik en kwam door de gang weder in mijne kamer.
Vijf dagen gingen aldus voorbij, zonder dat de toestand veranderde,
Iederen morgen ging ik op het plat; dezelfde volzin werd telkens
door denzelfden persoon uitgesproken. De kapitein verscheen niet. Ik
had mijne partij gekozen om hem niet meer te zien, toen ik den 16den
November met Ned en Koenraad in mijne kamer terugkeerende, op de tafel
een brief aan mijn adres zag liggen. Ik brak dien met ongeduld open,
hij was met eene duidelijke hand, doch met eenigszins gothische letters
geschreven: dit schrift herinnerde aan de hoogduitsche type.
Deze brief luidde aldus:
"Aan den hoogleeraar Aronnax,
"aan boord van de Nautilus.
"16 November 1867.
"Kapitein Nemo noodigt mijnheer Aronnax uit voor eene jachtpartij,
welke morgen in de bosschen van het eiland Crespo zal plaats
hebben. Hij hoopt dat niets hem zal verhinderen deze bij te wonen,
terwijl hij met genoege
|