wij mede zouden nemen. Een van de matrozen
gaf mij daarop een geweer, welks kolf van staal gemaakt, geheel hol
en vrij groot was. Dit was de bewaarplaats van samengeperste lucht,
welke door een klep, die met eene veer in beweging werd gebracht, in
den loop ontsnappen kon. In de kolf was ook een kogeldoosje, dat een
twintigtal electrieke kogeltjes bevatte, welke eveneens door middel
eener veer van zelf in den loop konden worden gebracht; als er een
schot gelost was, kon men dus aanstonds weer schieten.
"Dit wapen is volmaakt en gemakkelijk te hanteeren, kapitein,"
zeide ik.
"Ik verlang om het te gebruiken. Maar hoe zullen wij in zee komen?"
"Op dit oogenblik, mijnheer de professor, ligt de Nautilus tien meter
onder water, en wij behoeven slechts te gaan."
"Maar hoe komen wij er uit?"
"Dat zult gij zien."
De kapitein zette zijn helm op, welk voorbeeld Koen en ik volgden,
terwijl wij nog hoorden dat de harpoenier ons spottenderwijze een
goede jacht toewenschte. Ons kleed eindigde van boven in een koperen
kraag, waarop de helm kon worden vastgeschroefd. Drie gaten met dik
glas voorzien lieten het uitzicht naar alle kanten vrij, als men het
hoofd binnen den helm slechts omdraaide. Zoodra de helm vast zat,
begon het toestel van Rouquayrol, dat ik op den rug had, te werken,
en wat mij aangaat, ik ademde geheel vrij. Met de lamp aan den
gordel en het geweer in de hand was ik gereed om te vertrekken;
maar om ronduit te spreken in die zware kleederen opgesloten en
door mijn looden zolen als aan den grond genageld, kon ik onmogelijk
een stap doen. Dit was evenwel voorzien, en ik voelde mij naar een
klein vertrek naast de kleedkamer voortduwen. Mijne makkers volgden
mij evenzoo voortgetrokken. Ik hoorde een met sluitstukken voorziene
deur achter ons dicht gaan, en eene diepe duisternis omringde ons. Na
eenige minuten hoorde ik een scherp gefluit; ik voelde iets kouds
langs mijne beenen naar boven stijgen; ik begreep dat men door
eene kraan het zeewater in dit vertrek liet dringen, en weldra was
de ruimte er geheel mede gevuld; toen opende zich een tweede deur,
welke op zijde in de Nautilus gemaakt was; een schemerlicht omgaf ons,
en weinige oogenblikken later stonden wij op den bodem der zee.
En hoe zou ik nu den indruk kunnen weergeven van die wandeling onder
water? Woorden zijn onmachtig om zulke wonderen te vertellen! Als
het penseel zelfs niet in staat is om het schoone van het vloeibare
element te schilderen,
|