gelijk.
Dillon bleef om zijne inlichtingen te vermeerderen tot October op de
plaats des onheils. Daarop verliet hij Vanikoro, richtte den steven
naar Nieuw-Zeeland, liet het anker 7 April 1828 nogmaals voor Calcutta
vallen, en kwam in Frankrijk terug, waar hij door Karel X hartelijk
ontvangen werd.
Maar op dit oogenblik was Dumont d'Urville, zonder iets van de reis
van Dillon te weten, reeds vertrokken, om elders het tooneel van de
schipbreuk te zoeken. En inderdaad, men had door een walvischvaarder
gehoord, dat er medailles en een kruis van den Heiligen Lodewijk
in handen van wilden van de Louisiaden en Nieuw-Caledonie gezien
waren. Dumont d'Urville, kapitein van de Astrolabe, was dus in zee
gestoken, en liet twee maanden nadat Dillon Vanikoro verlaten had,
het anker voor Hobarttown vallen. Daar vernam hij welke de uitslag
was geweest van Dillons onderzoekingen, en verder hoorde hij dat
zekere James Hobbs, stuurman van de Union van Calcutta eens op een
eilandje aan wal gegaan was, dat op 8 deg. 18' Z.B. en 156 deg. 30' O.L. lag,
en daar ijzeren staven en roode stoffen gezien had, welke de inlanders
gebruikten.
Dumont d'Urville was uit het veld geslagen, en wist niet of hij
geloof moest hechten aan verhalen uit dagbladen, welke zoo weinig
geloof verdienden, doch besloot ten laatste Dillons voetspoor te
volgen. De Astrolabe kwam 10 Februari 1828 voor Tikopia, nam als
gids of als tolk een deserteur aan boord, die zich daar bevond, en
zeilde naar Vanikoro, dat hij 12 Februari in het gezicht kreeg; hij
zeilde langs de klippen tot den 14den liet eerst den 20sten het anker
binnen die klippen in de haven van Vanou vallen. Den 23sten deden
verscheiden officieren een tocht om het eiland, en brachten eenige
weinig beteekenende overblijfselen mede. De inboorlingen hadden een
stelsel van ontkenning en uitvluchten aangenomen, en weigerden om hen
op de plaats van het onheil te brengen. Dit ellendige gedrag deed zien,
dat zij de schipbreukelingen hadden mishandeld, en dat zij schenen
te vreezen dat Dumont d'Urville gekomen was, om La Perouse en zijne
ongelukkige makkers te wreken. Den 26sten brachten zij, overgehaald
door geschenken en begrijpende dat zij geen weerwraak te vreezen
hadden, den stuurman Jaquinot naar de plaats waar de schipbreuk had
plaats gehad. Daar lagen op drie of vier vademen diepte tusschen de
klippen Pacou en Vanou ankers, stukken ijzer en lood, die reeds met
eene kalklaag overdekt waren. De sloepen van de
|