wat dan, baas Land?"
"Vluchten."
"Om uit eene aardsche gevangenis te ontsnappen is soms zeer moeilijk,
maar om uit eene onderzeesche gevangenis te ontkomen schijnt mij
geheel onmogelijk."
"Komaan, vriend Ned," vroeg Koenraad, "wat antwoordt gij daarop? Ik
kan niet gelooven dat een Amerikaan ooit ten einde raad is."
De harpoenier was zichtbaar verlegen, en zweeg. Eene ontvluchting was
in ons geval bepaald onmogelijk. Maar een inboorling van Canada is
zoowat een halve Franschman, en dat bewees Ned Land door zijn antwoord.
"Kunt gij dan niet raden, mijnheer," vroeg Ned na eenige oogenblikken
nadenkens, "wat mannen moeten doen, die niet uit hunne gevangenis
kunnen ontsnappen?"
"Nog niet, mijn vriend."
"Dat is dood eenvoudig, dan moeten zij beproeven om er zoo goed
mogelijk in te blijven."
"Dat geloof ik wel," zeide Koenraad, "het is toch beter er in, dan
er op of er onder."
"Maar als men cipier en oppassers er uit gooit," voegde Ned Land
er bij.
"Wat, Ned? Zoudt gij er wezenlijk aan denken, om u van dit vaartuig
meester te maken?"
"Zeker," antwoordde de harpoenier.
"Dat is onmogelijk!"
"Waarom, mijnheer? Misschien krijgen wij wel eens eene gunstige kans,
en ik zie niet in waarom wij daarvan geen gebruik zouden maken. Als
er maar een twintigtal aan boord zijn, dan zullen twee Franschen en
Ned Land toch voor zoo'n handjevol volks niet bang zijn?"
Het was nog beter om het voorstel van den harpoenier aan te nemen
dan er over te twisten; daarom antwoordde ik:
"Laat de kans eerst komen, en dan zullen wij eens zien. Maar tot
dien tijd toe verzoek ik u uw ongeduld te bedwingen; men kan slechts
met list handelen, en als gij u kwaad maakt, zult gij zeker geene
gunstige kans krijgen. Beloof mij dus, u zonder opgewonden drift in
de omstandigheden te schikken?"
"Ik beloof het u, mijnheer de professor," antwoordde Ned op weinig
geruststellenden toon. "Er zal geen driftig woord meer uit mijn mond
komen, geen enkele brutale handeling zal mij verraden, zelfs als
wij niet zoo regelmatig als wij wenschen de tafel voor ons zullen
zien dekken."
"Ik houd u aan uw woord, Ned!" zeide ik.
Daarop zwegen wij stil, en elk onzer gaf zich aan zijne overpeinzingen
over. Ik beken, dat ik niettegenstaande de verzekering van den
harpoenier, mij geene illusien maakte; ik geloofde niet aan die
gunstige kans, waarvan Ned Land gesproken had. Om zoo goed bestuurd
te worden, had het vaartuig zeker eene talrijke equipag
|