, een visscher!" zeide Ned Land.
En daarop ontstond een soort van twistgesprek tusschen de beide
vrienden, want beiden kenden visschen, maar ieder op verschillende
wijze; Ned Land kende er wel onderscheid tusschen, doch Koenraad
wist er zooveel te meer van, en nu hij de vriend van den harpoenier
geworden was, kon hij niet dulden, dat deze minder wist dan hij;
daarom zeide hij: "Gij zijt een visschendooder, mijn vriend, een zeer
handig visscher; gij hebt eene groote menigte van die belangwekkende
dieren gevangen; maar ik wed, dat gij niet weet hoe men ze in klassen
verdeelt."
"Welzeker," antwoordde de harpoenier ernstig, "in visschen die men eet,
en die men niet eet!"
"Dat is de onderscheiding van een vraat," antwoordde Koenraad; "maar
zeg mij eens of gij wel het onderscheid kent tusschen beenachtige en
kraakbeenachtige visschen?"
"Misschien wel, Koen."
"En de onderverdeeling van die beide groote klassen?"
"Ik heb er nooit van gehoord," antwoordde Ned.
"Welnu, hoor mij aan en onthoud het," en daarop begon hij eene geleerde
verhandeling over de visschen, waarbij de harpoenier allerlei uitroepen
deed hooren, die genoegzaam bewezen, dat hij al die geleerdheid van
Koenraad al bijzonder weinig telde, en de visschen alleen uit het
oogpunt van eetbaarheid beschouwde. En toen Koenraad aan het einde van
zijne dissertatie gekomen was, zeide hij: "Ziet gij, mijn beste Ned,
als gij dat alles nu weet, dan weet gij eigenlijk gezegd nog niets,
want de familien worden weer onderverdeeld in soorten, ondersoorten,
verscheidenheden ...."
"Welnu, vriend Koen," viel de harpoenier hem in de rede, terwijl hij
tegen het raam leunde, "daar heb je verscheidenheid genoeg."
"Ja, allerlei visschen," zeide Koenraad, "men zou denken dat men voor
een aquarium zat."
"Neen," voegde ik hem toe, "want een aquarium is een kooi en hier
zijn de visschen zoo vrij als vogels in de lucht."
"Welnu, vriend Koen, noem ze dan eens op, als gij kunt," vroeg
Ned Land.
"Ik?" antwoordde Koenraad, "daar ben ik niet toe in staat; dat is de
zaak van mijn meester."
En inderdaad, die brave jongen was altijd met zijn klassen-indeeling
in de weer, doch volstrekt geen natuurkenner; ik weet niet of hij wel
een schelvisch van een schol had kunnen onderscheiden; kortom hij
was het tegendeel van Ned Land, die al de visschen zonder aarzelen
opnoemde. Met hun beiden zouden zij een volmaakt ichthyoloog hebben
gevormd.
Gedurende een paar uur trok een ta
|