Nemo zweeg plotseling te midden van zijne geestdrift; had
hij zich buiten zijne gewoonte laten medeslepen? Had hij te veel
gezegd? Hij liep gedurende eenige oogenblikken hevig ontroerd heen
en weder; daarop werd hij bedaarder, zijn gelaat hernam de gewone
kalmte, en zich tot mij wendende, zeide hij: "als gij nu de Nautilus
wilt bezoeken, mijnheer de professor, ben ik geheel tot uw dienst."
HOOFDSTUK XI
De Nautilus.
Kapitein Nemo stond op; ik volgde hem. Eene dubbele deur achter in
de zaal opende zich, en ik betrad eene kamer, welke van gelijke
afmetingen was als die, welke wij pas verlaten hadden. Het was
eene bibliotheek. Hooge palissanderhouten kasten met koper ingelegd
bevatten op breede planken een groot aantal gelijk ingebonden boeken;
zij stonden rondom in de zaal en daaronder stonden gemakkelijke met
bruin leder overtrokken rustbanken. Lichte beweegbare lessenaars,
welke men naar willekeur naar zich toe kon draaien of wegschuiven,
waren daarin bevestigd om er de boeken, waarin men las, op neder
te leggen. In het midden stond een groote tafel, met brochures en
eenige oude nieuwsbladen bedekt. Het electrische licht scheen over
het schoone geheel, en viel door drie matte glazen bollen van het
plafond naar beneden. Ik beschouwde deze vernuftig ingerichte zaal
met bewondering, en kon mijne oogen nauwelijks gelooven.
"Kapitein Nemo," zeide ik tot mijn gastheer, die op eene rustbank naast
mij plaats nam, "dit is eene boekerij, welke meer dan een paleis op
het platteland tot eer zou strekken, en ik ben inderdaad verbaasd dat
gij zulk een boekenschat tot in de diepten der zee met u kunt voeren."
"Waar kan ik beter de eenzaamheid en meer stilte vinden?" antwoordde
de kapitein. "Is uw studeervertrek in het museum zoo rustig?"
"Neen mijnheer, en ik mag er nog wel bijvoegen, dat het in vergelijking
met het uwe er zeer armoedig uitziet. Gij hebt hier zeker 6 of 7000
deelen...."
"12000, mijnheer Aronnax; het is de eenige band, welke mij nog aan de
aarde hecht; de aarde bestaat voor mij niet meer van den dag af dat
ik met mijn Nautilus voor het eerst in zee dook. Dien dag heb ik de
laatste boeken, brochures en dagbladen gekocht; en van dien tijd is
het mij alsof de menschen niet meer gedacht of geschreven hebben. Die
boeken, mijnheer de professor, zijn overigens tot uw dienst; gij kunt
er vrij gebruik van maken."
Ik bedankte kapitein Nemo, en bekeek de bibliotheek eens wat
nauwkeuriger; zij telde overvloed
|