an den kapitein grooten indruk
op mij maakten; ik was in mijn zwak getast, en ik vergat voor een
oogenblik dat het zien van al die verheven zaken tegen onze verloren
vrijheid toch niet kon opwegen. Overigens rekende ik op de toekomst
om die vraag uit te maken; daarom antwoordde ik: "Indien gij met de
menschheid hebt gebroken, mijnheer, wil ik toch wel gelooven, dat gij
van elk menschelijk gevoel nog geen afstand gedaan hebt. Wij zullen
het niet vergeten dat gij ons arme schipbreukelingen liefderijk aan
boord hebt opgenomen; ik voor mij wil niet ontveinzen, dat als het
belang van de wetenschap het verlangen naar vrijheid kon vernietigen,
al hetgeen gij mij belooft daarvoor ten minste een groote vergoeding
zou aanbieden."
Ik dacht dat de kapitein mij de hand zou toesteken om ons verbond te
bevestigen, doch dit deed hij niet; het speet mij voor hem.
"Eene laatste vraag," zeide ik, op het oogenblik dat dit onverklaarbare
wezen weg scheen te willen gaan.
"Spreek op, mijnheer."
"Hoe moet ik u noemen?"
"Ik ben voor u kapitein Nemo, en gij en uwe metgezellen zijt voor
mij slechts de passagiers van de Nautilus."
De kapitein riep; een hofmeester verscheen, aan wien hij in zijne
vreemde, voor mij onverstaanbare taal eenige bevelen gaf; daarop
wendde hij zich naar Ned Land en Koenraad en zeide: "Een maal wacht
u in uwe hut; volgt dien man slechts."
"Dat weiger ik niet," antwoordde de harpoenier.
Koenraad en hij gingen eindelijk uit de cel, waarin zij meer dan
dertig uur hadden opgesloten gezeten.
"En nu, mijnheer Aronnax, is ons ontbijt ook gereed; ik zal u slechts
voorgaan."
"Gaarne, kapitein."
Ik volgde kapitein Nemo, en zoodra ik over den drempel trad, kwamen
wij in een soort van electrisch verlichten gang; na eenige schreden
voortgegaan te zijn, opende zich eene tweede deur. Ik kwam toen in
eene eetzaal, welke met smaak versierd en gemeubeld was. Aan de beide
uiteinden der zaal stonden hooge eikenhouten buffetten, met ebbenhout
ingelegd, op wier uitgeschulpte planken kostbaar aardewerk, porselein
en glaswerk prijkte. Het servies schittterde onder de lichtstralen,
die naar beneden vielen van eene zoldering, waarvan de zachte kleuren
het scherpe licht eenigszins temperden.
In het midden der zaal stond eene rijk voorziene tafel. Kapitein Nemo
wees mij een stoel aan.
"Neem plaats, mijnheer, en eet als iemand die van den honger sterven
moet."
Het ontbijt bestond uit een aantal schotels, welker inhou
|