ik op slaan;
de kijkers werden weder met koortsige bedrijvigheid aan het oog
gebracht; het was eene laatste uitdaging aan den reus, en deze
kon redelijkerwijze niet nalaten daaraan te beantwoorden door te
verschijnen.
Twee dagen gingen voorbij: de Abraham Lincoln bleef onder halven stoom;
men gebruikte duizenderlei middelen om de opmerkzaamheid van het dier
op te wekken, of zijne lusteloosheid te doen verdwijnen, voor het
geval, dat het zich soms in deze streken mocht ophouden. Vreeselijke
stukken spek werden aan touwen achter aan het schip gehangen, tot
groote vreugde van de haaien. Sloepen zwierven in elke richting
rondom het fregat, terwijl dit opbraste en lieten geen enkel punt
der zee ondoorzocht; maar de avond van den 4den November kwam,
zonder dat men iets gevonden had. Den volgenden dag om 12 uur des
middags was de bepaalde tijd om. Na dit oogenblik moest de kapitein,
als hij trouw bleef aan zijne belofte, naar het zuidoosten stoomen en
de noordelijke streken van den Grooten Oceaan verlaten. Het fregat
bevond zich toen op 31 deg. 15' N.B. en 136 deg. 42' W.L. De Japansche
kust lag minstens 200 mijl ver van ons verwijderd. De duisternis
viel; het was acht uur; groote wolken dreven voorbij de schijf der
maan, welke toen in haar eerste kwartier was; de zee kabbelde kalm
tegen den voorsteven van het fregat. Op dat oogenblik leunde ik
op de verschansing aan stuurboordzijde; Koenraad stond naast mij,
en keek voor zich; de equipage zat in het want, en beschouwde den
horizon, die door het vallen van den nacht hoe langer hoe kleiner
werd. De officieren keken met hunne nachtkijkers in de toenemende
duisternis. Soms schitterde de sombere Oceaan door een straal der
maan, welke tusschen twee wolken doorscheen, en dan verdween weder
alle licht in de duisternis van den nacht.
Toen ik Koenraad aankeek, merkte ik dat die brave jongen
eenigermate onder den algemeenen invloed stond, ten minste ik meende
het. Misschien trilden zijne zenuwen voor het eerst door een gevoel
van nieuwsgierigheid.
"Komaan Koen," zeide ik, "nu hebt gij voor het laatst de gelegenheid
om 2000 dollars in uw zak te steken."
"Mijnheer zal mij vergunnen hem te zeggen," antwoordde Koenraad,
"dat ik nooit op die belooning gerekend heb; de regeering der Unie
kon even goed honderdduizend dollars beloofd hebben, zij zou er geen
duit armer door zijn geworden."
"Gij hebt gelijk, Koen; het is eene dwaze onderneming, waarin wij ons
te lichtvaardig begeven
|