ebben
steenboorders of salpen zulk eene lichtgevende kracht. Deze glans
moet volstrekt van electrieken aard zijn; bovendien, zie maar eens,
het verandert van plaats, het beweegt zich naar voren ... naar achteren
... het snelt naar ons toe!"
Een algemeene kreet verhief zich van het fregat.
"Stilte," beval de kapitein, "het roer in den wind, achteruit!"
De matrozen snelden naar het roer, de machinisten naar de machine; deze
werkte aanstonds achteruit, en de Abraham Lincoln naar bakboordszijde
wendende, beschreef een halven cirkel.
"Roer recht! Vooruit!" riep de kapitein.
Zijne bevelen werden ten uitvoer gebracht, en het fregat verwijderde
zich snel van het lichtende brandpunt. Neen, ik bedrieg mij: het
wilde zich verwijderen, maar het bovennatuurlijke dier naderde met
dubbele snelheid.
Wij waren buiten adem, verbazing, nog meer dan vrees, maakte ons stom
en onbeweeglijk. Het dier won spelenderwijze op ons; het zwom om het
fregat heen, dat toch veertien knopen in het uur liep, en wikkelde
het in zijn electrieken stroom als in eene lichtende stof. Daarop
verwijderde het zich twee of drie kilometer, en liet eene lichtgevende
streep achter, evenals een wolk van stoom, welke de locomotief van
een sneltrein achter zich laat. Plotseling toen het monster aan den
gezichteinder gekomen was, alsof het zich wilde verwijderen, wierp
het zich met ijzingwekkende snelheid op de Abraham Lincoln, hield
eensklaps twintig voet van den voorsteven op, en doofde zijn licht
uit, niet door dieper onder water te zakken, want het verminderde
niet langzamerhand, maar plotseling, even alsof de bron van dien
schitterenden lichtstroom op eens werd afgebroken. Daarna verscheen
het aan de andere zijde van het fregat, hetzij dat het er omheen was
gedraaid, of dat het onder de kiel was door gegleden. Ieder oogenblik
kon er eene botsing komen, welke ons noodlottig zou geweest zijn.
Met dat al verwonderde ik mij over de wendingen van het fregat;
het vluchtte en viel niet aan; het werd vervolgd, terwijl het zelf
vervolgen moest; ik deelde deze opmerking den kapitein mede. Op
zijn gelaat, dat gewoonlijk zeer kalm was, stond nu stomme verbazing
te lezen.
"Mijnheer Aronnax," antwoordde hij, "ik weet niet met welk
verschrikkelijk wezen ik te doen heb, en ik wil mijn fregat in deze
duisternis niet onvoorzichtig blootstellen: hoe moet ik dat onbekende
dier bovendien aanvallen, hoe mij verdedigen? Laat ons het daglicht
afwachten, en dan zullen de
|