stilte heerschte op
het dek. Wij waren op geen honderd voet afstands van het licht, dat
in onze oogen nog helderder en schitterender werd. Op dat oogenblik
zag ik Ned Land over de verschansing leunen, terwijl hij zich met de
eene hand aan een touw vasthield, en met de andere zijn vreeselijken
harpoen drilde. Hij was nauwelijks twintig voet van het onbeweeglijke
dier verwijderd. Eensklaps strekte hij zijn arm uit en de harpoen
vloog weg. Ik hoorden den doffen slag van het wapen, dat op een hard
voorwerp scheen te stooten. Plotseling doofde de electrieke glans uit,
en twee groote waterstralen stortten op het dek neer; als een woedende
stroom ging het over het dek, wierp de menschen omver en verbrijzelde
alles wat in den weg kwam. Toen voelden wij een vreeselijken schok,
en zonder dat ik tijd had mij ergens aan vast te grijpen, werd ik
over de verschansing in zee geworpen.
HOOFDSTUK VII
Een vreemdsoortige walvisch.
Hoewel ik door dien overwachten val geheel uit het veld was geslagen,
wist ik toch bijzonder goed wat mij overkwam. Eerst zonk ik ongeveer
twintig voet diep in zee, doch daar ik goed zwemmen kan, zonder
daarom nog zoo'n held er in te zijn als b.v. Byron, die de straat
van Konstantinopel over zwom, verloor ik den kop niet, en door een
paar ferme slagen kwam ik weder boven. Mijn eerste werk was om eens
naar het fregat rond te zien. Had de equipage mijne verdwijning
opgemerkt? Had de Abraham Lincoln bijgedraaid? Had de kapitein een
sloep in zee gezet? Kon ik hoop op redding koesteren?
Het was verschrikkelijk donker; ik zag nog even een zwarte
massa, welke zich naar het oosten verwijderde, en welker lichten
langzamerhand verdwenen; het was het fregat, ik voelde dat ik verloren
was. "Help! help!" riep ik, terwijl ik een wanhopige poging aanwendde,
om naar de Abraham Lincoln te zwemmen. Mijn kleeren hinderden mij;
het water plakte ze vast aan mijn lichaam; mijne bewegingen werden
er door verlamd; ik zonk; ik stikte.
"Help!" het was mijn laatste kreet; mijn mond kwam vol water; ik
worstelde en zonk naar den afgrond....
Plotseling werd ik door een krachtige hand bij mijn kleeren gegrepen;
ik voelde mij naar de oppervlakte slepen, en ik hoorde--ja waarachtig
ik hoorde mij de volgende woorden in het oor roepen:
"Als mijnheer zoo goed wil zijn om op mijne schouders te leunen,
zal hij veel gemakkelijker zwemmen."
Ik greep den arm van mijn trouwen Koenraad.
"Hoe, zijt gij het?" vroeg ik.
"Ik zelf mi
|