rollen wel veranderen."
"Twijfelt gij niet meer aan den aard van het dier, kapitein?"
"Neen mijnheer, het is duidelijk genoeg een reusachtige eenhoorn,
maar een electrieke tevens."
"Misschien kan men dit dier evenmin naderen als een sidderaal?"
"Misschien," antwoordde de kapitein, "maar als het electrieke kracht
bezit, dan is het gewis het verschrikkelijkste beest, dat de Schepper
ooit gewrocht heeft. Daarom zal ik oppassen, mijnheer."
De geheele equipage bleef des nachts op de been; niemand dacht
aan slapen. De Abraham Lincoln kon niet het dier in snelheid niet
wedijveren, daarom had het fregat zijn gang verminderd en bleef onder
halven stoom. Van zijn kant deed de eenhoorn hetzelfde; hij liet zich
door de golven voortwiegen en scheen vast besloten om het tooneel van
den strijd niet te verlaten. Omstreeks middernacht verdween hij, of
liever om een juister uitdrukking te bezigen "ging hij uit" evenals
een groote glimworm. Was hij gevlucht? men moest het vreezen, maar
niet hopen. Nog geen uur later liet zich een verdoovend gesis hooren,
gelijk aan dat, hetwelk eene kolom water veroorzaakt, welke ergens
met geweld wordt uitgespoten.
De kapitein, Ned Land en ik stonden op dat oogenblik op de kampanje,
en wierpen nieuwsgierige blikken in de dikke duisternis.
"Ned Land," vroeg de kapitein, "hebt gij dikwijls het geblaas van
walvisschen gehoord?"
"Dikwijls kapitein, maar nooit van een dier, welks gezicht alleen
mij 2000 dollars opbracht."
"Het is waar ook, gij hebt recht op die belooning. Maar zeg mij eens,
is dat geraas niet hetzelfde hetwelk de walvisschen maken, als zij
het water door hunne kieuwen uitblazen?"
"Hetzelfde kapitein, maar dit is oneindig sterker. Men kan er zich
dan ook niet in vergissen; het is wel eene soort van walvisch,
die zich in ons vaarwater ophoudt. Als gij het goed vindt kapitein,
zullen wij morgen met het aanbreken van den dag een paar woorden met
hem wisselen."
"Als hij u ten minste wil aanhooren, Ned," antwoordde ik op
ongeloovigen toon.
"Laat ik hem maar eens op vier harpoenlengten kunnen naderen," voegde
Ned er bij, "dan zal hij mij wel moeten aanhooren."
"Maar om hem te naderen, moet ik vast eene walvischsloep ter uwer
beschikking stellen?" hernam de kapitein.
"Zeker kapitein."
"Dan zet ik het leven van mijne matrozen op het spel."
"En het mijne!" antwoordde de harpoenier dood eenvoudig.
Om twee uur des morgens verscheen het licht op nieuw,
maar minder h
|