te straffen, dit recht berust sinds
men in een staatsgemeenschap is gegaan en rechtbanken heeft ingesteld,
bij de hoogste macht, niet omdat zij anderen gebiedt, maar omdat zij
onder niemands bestiering staat. Immers alleen door zich aan een ander
te onderwerpen, verliest men het recht tot straffen, dat den mensch van
nature toekomt. (ibid Sec. 40 no 1). Daarom meent Grotius in tegenstelling
met Victoria, Vasquius, Azorius, Molina, dat een misdaad tegen het
natuurrecht een "causa justificativa" van den oorlog is, en wel wijl het
voor hem niet noodig is, dat iemand, opdat er sprake kunne zijn, van
recht om te straffen, persoonlijk of in zijn volk beleedigd is, of wel
dat er een misdaad is gepleegd tegen iemand, die onder zijn jurisdictie
staat. De bevoegdheid om te straffen, zoo zegt hij, vloeit niet voort
uit het burgerlijk-, maar uit het natuurrecht. (ibid Sec. 40 no 4.) Want
was dit niet het geval, dan zou ook na het beginnen van de
vijandelijkheden de eene vijand geen bevoegdheid hebben den anderen te
straffen, hetgeen toch de meesten aannemen en door het gebruik van alle
volken erkend wordt.
Mag men misdaden tegen de natuurwet bestraffen, men houde in het oog,
ten eerste, dat niet alle burgerlijke zeden en gebruiken, ofschoon zij
door de meeste volken niet zonder reden zijn aangenomen, natuurrecht
zijn (Sec. 41) ten tweede, dat men geen natuurrecht make van wat geen
natuurrecht, maar eerder eene goddelijke wet is. Zoo misschien "innuptos
concubitus et quisdam eorum qui incesti dicuntur et foenus" (Sec. 42), ten
derde, dat men goed onderscheid make tusschen datgene, wat tot de
algemeene beginselen van het natuurrecht behoort, zooals bijv. dat men
eerbaar, dat is volgens de rede moet leven; en wat dicht bij die
algemeene beginselen komt, en zoo duidelijk is, dat het boven allen
twijfel verheven is, gelijk de plicht, om een ander niet van het zijne
te berooven; en wat uit de algemeene beginselen meer of minder
gemakkelijk is af te leiden. Zoo ziet men al licht in, "ut posito
matrimonio non admittendum adulterium"; niet zoo makkelijk begrijpt men
"ultionem, quae in dolore alterius acquiescit esse vitiosam." Een
slechte opvoeding of weinig verstandelijke aanleg kan daarom reden zijn,
iemand vrij te spreken van schuld, ook al misdoet hij tegen de
natuurwet, mits het zij in die punten, die niet zoo direkt duidelijk
zijn. (Sec. 43. no 4--2.)
Wij moeten ten slotte, zegt de Groot, nog zien, of ook de misdaden, die
betrekki
|