ngende
natuurlijke sanctie was van het recht; een hoogere sanctie was noodig en
men vond die bij God. Hielden sommigen, dat de natuurwet een goddelijke
wet was, dewijl zij de natuur vereenzelfdigde met God, anderen, ofschoon
erkennend, dat de Schepper onderscheiden was van zijn schepping, zagen
in de natuurwet een goddelijke wet, wijl de Schepper bij de schepping
gewild had, dat zulke beginselen in ons waren, Hij had ze ons immers
gegeven.
Het is niet te verwonderen, dat Grotius in zijn theorien over
privaat-eigendomsrecht, [225] over rechten en plichten van onderdanen en
oversten, over strafrecht, enz. de zienswijze van het neo-stoicisme
deelen zal. Deze theorieen immers waren slechts de logische toepassing
van algemeene beginselen op bijzondere onderwerpen.
Om een enkel voorbeeld te noemen. Zoo beschouwde ook Cicero, [226] het
privaateigendomsrecht, als een "lex humana"; welks ontstaan hij
beschrijft met bijna dezelfde woorden als de Groot. Cicero en Grotius
met hem, besluit daaruit, dat het privaateigendomsrecht daarom, gelijk
elke door een menschelijken wil geworden wet, dient verklaard te worden,
uit hetgeen men redelijker wijze denken kan, dat degenen wilden, die
deze wet invoerden. Den wil der instellers dezer wet nasporend, komen
zij dan tot het besluit, dat sommige niet echter alle zaken,
toeeigenbaar zijn, dat er voor allen een zeker recht blijft, ook op de
als privaat goed bezeten zaken, in zooverre dit recht overeen te brengen
is met het recht van den eigenaar,--dat in geval van uitersten nood het
privaateigendomsrecht ophoudt te bestaan.
Cicero, Seneca en Plato kennen, om dezelfde reden als Grotius, allen de
bevoegdheid toe te straffen. Allen willen van nature de gemeenschap, en
hebben dan ook recht op de noodige middelen tot instandhouding der
gemeenschap, waaronder valt het toepassen van straf.
"Nihil est homini utilius homine altero" zeide Cicero, en bewees
daaruit, dat de een mocht straffen ter wille van den anderen. Dat het
straffen om te straffen, enkel uit wraakzucht slecht was, leerden reeds
de romeinen [227],--zij achtten de doodstraf rechtvaardig, zelfs ooit als
correctioneele straf, dewijl het ooit beter kon zijn voor den schuldige
te sterven dan te leven, dan n.l. als geen beterschap maar nog iets
erger te vreezen was;--zij spoorden de strafrechters aan de straf, uit
liefde voor den schuldige, tot een minimum te reduceeren.
Wat Grotius' staatsleer betreft, ook hier is de invloed van he
|