dant, que Grotius ait voulu
isoler l'homme de Dieu, et meconnaitre l'autorite qu'excerce dans la vie
humaine et dans l'histoire la religion, qui est la metaphysique des
nations.
J. Basdevant [260] schrijft: Grotius degage le droit naturel de la
theologie et de la metaphysique. Il en fait matiere a une etude
scientifique sur la nature sociable de l'homme. C'est parce qu'il s'est
attache a cette conception et l'a repondue dans les esprits, qu'il a ete
considere comme pere du droit naturel.
Of hier de werkelijke verdiensten van de Groot zijn aangegeven? Ik zou
het betwijfelen.
Was het waar, dat Grotius de eerste was, die een wijsgeerige uitlegging
beproefde van de menschelijke natuur; was het waar, dat hij voor alle
anderen op de gedachte kwam het natuurrecht nu eens wijsgeerig te
behandelen; dan, ja, kon Grotius, ook afgezien van de deugdelijkheid
zijner philosophie, aanspraak maken op de erkentelijkheid van het
menschelijk geslacht.
Maar zoo men zulks beweert, ziet men het wijsgeerig werken der
middeleeuwen op dit gebied over het hoofd. En nu kan het wel gebeuren,
dat men de beschouwingen der "school" over het natuurrecht theologische
en metaphysische beschouwingen meent te moeten noemen, en geen
wijsgeerige. Dit echter zou berusten op een wanbegrip. Want vooreerst al
behandelden de scholastieken het natuurrecht bij gelegenheid van de
theologie, daardoor is het nog niet zeker, dat zij dat onderwerp niet
philosophisch, maar theologisch behandelden.
Kaltenborn heeft zich ongetwijfeld vergist, als hij zegt, dat men het
natuurrecht aannam, alleen op grond van een schriftuurtekst. Wil men de
Summa Theologica van St. Thomas openslaan, dan wordt het voor elkeen,
die zien kan, duidelijk, dat er neven theologische gronden, ook
wijsgeerige gronden worden aangegeven, en dat deze zelfs de grootste
plaats innemen. Men verwarde geen philosophie met theologie, of liet de
eerste niet opgaan in de tweede, men onderscheidde deze twee
wetenschappen, versmaadde echter niet het licht der openbaring, ook in
de wijsbegeerte.
Dat verder de philosophische verklaring van 's menschen natuur,
onphilosophisch zou worden, zoo men er de metaphysiek bij te pas brengt,
och ja, dit is het subjectieve oordeel der positivisten, dat men zou
moeten bewijzen waar te zijn ook in de objectieve wereld.
Ik geloof liever, hetgeen Fonsegrive schrijft: La metaphysique supprimee
la morale ne peut etre qu'une physique des moeurs. [261]
Het gaat dus
|