die St. Thomas hieruit trekt is deze: Volgens Gods
ordinantien is de onderlinge verhouding der menschen een vreedzame,
waarin ieder zelfstandig aan zijn eindbestemming kan werken, en deze is
mogelijk wanneer aan eenieder het zijne gegeven wordt. [197]
Alhoewel Grotius derhalve het begrip recht even gelijk de school, binnen
de grenzen van het zedelijke, vindt, alhoewel hij bijna met dezelfde
woorden, als de Baets, zou kunnen zeggen, dat het recht, in een
subjectieven, zin genomen, is "ce pouvoir d'acquerir sa destinee, s'y
conduisant par sa raison et sa volonte, de disposer par consequent, par
ces memes facultes, des moyens necessaires a cet effet; c'est le pouvoir
moral qu'on appelle le droit"; [198]--is er toch een diepgaand verschil
tusschen de leer van de Groot en van de school over de bron van het
recht.
Daaruit nu volgt weer, dat de school een ander standpunt inneemt dan
Grotius, in het bepalen van wat recht is.
Voor de Groot is recht, wat niet in strijd is met de sociale natuur van
den mensch, terwijl voor St. Thomas de mensch recht heeft op datgene,
wat hem noodig is om zijn einddoel te bereiken en in staat is recht te
hebben op datgene, wat voor dat doel nuttig is.
Want zoo zegt met recht de Baets, l'homme n'a pas seulement le droit de
tendre a sa fin le droit de vivre, de penser, de vouloir. Il peut avoir
des droits plus determines, le droit de propriete sur telle maison, le
droit de travailler chez tel patron, etc.
Ces droits et tous les autres, ne sont que des manisfestations concrete
du droit general a l'existence et a l'acquisition de sa fin. Ces
determinations doivent provenir du fait. [199]
C'est grace a ces donnees de fait, que tel homme a droit a telle chose
determinee.
Zien wij nu, hoe deze verschillende zienswijze over de bron van het
recht, bij Grotius en de school, oorzaak is van het verschil hunner
theorien over het privaateigendomsrecht, en den staat.
* * * * *
Het privaat eigendomsrecht en de staat hebben volgens Grotius een
gemeenzame eigenaardigheid. Beiden zijn menschelijke instellingen, die
geen natuur- maar positief-rechtelijk karakter dragen.
De Groot verschilt weer in meening met St. Thomas. Op de eerste plaats,
wat betreft het privaat-eigendomsrecht. Voor dezen laatsten is er sprake
van "jus sive justum naturale" wanneer iets uit zijn aard een ander
toekomt of op hem past. [200]
Op twee wijzen kan nu iets uit zijn aard een ander toek
|