dit woord
mogen gebruiken, was hem lief en bijzonder de wijsheid der "school".
Even gelijk Erasmus, haatte Grotius wel het gefilosofaster der 15e en
16e eeuw, maar niet de wijsbegeerte van de meesters der 12e en 13e eeuw.
Van Suarez zegt Grotius in een zijner brieven: Nam quorsum tantus
Suarezii contemptus, hominis, si quid recte judico, in Philosophia, qui
hoc tempore connexa est scholastica, tantae subtilitatis, ut vix
quemquam habeat parem. [212]
Dit tweevoudige feit, zijne liefde voor de scholastieken en het meegaan
met hen in vele ondergeschikte punten, bracht sommigen ertoe zonder
verder onderzoek Grotius onder de volgelingen der school te
rangschikken. Dat zij zich door den schijn lieten misleiden, is zeker.
Welke de genealogie van Grotius ideeen is, kunnen wij nog in 't kort
aangeven. Vragen wij ons eerst af, in welk midden Grotius leefde, en
welke gedachten-invloed hij van buiten onderging. Want dat de kring der
ideeen, waarin men leeft, onze eigen ideeen en onze gedachten eenigszins
zal beinvloeden, wellicht zelfs in hooge mate, valt niet te ontkennen.
#Grotius en de omgeving, waarin hij leefde.#
Niet slechts in een kring van rechtsgeleerden leefde Grotius, zijn
vrienden waren ook Jos. Scaliger, Justus Lipsius, Cansabonus, Hooft en
zelfs Vondel. [213] Ook het litterarisch schoon trok hem aan. En hier
vooral is het dat wij den sleutel vinden van Grotius stellingen.
Beschouwen wij een oogenblik de rechtsgeleerde wereld waarin hij leefde.
De rechtsgeleerden, waarmee hij in nauwer betrekking stond, waren op de
eerste plaats de professoren van Leiden, mannen, die hun tijd en talent
besteedden aan het leveren van commentaren op 't romeinsche recht;--het
waren op de tweede plaats de schrijvers, vooral over 't publieke recht.
Grotius zelf noemt ze in de voorrede van de Jure B. ac P. Het waren de
schrijvers van Summa's over gewetenszaken, het waren Franciscus
Victoria, Henrions v. Gorkum, Wilhelm Matthaeus [214]; Joannis Lupus,
Franciscus Aria, Joannis de Lignano, Martinus Laudensis. Het waren,
Faber, Balthazar Ayala en bovenal Alberic Gentilis [215]. Behalve dezen,
die Grotius noemt, kende hij voor het recht ontelbare andere schrijvers
van naam. Het blijkt uit zijn citaten. Grotius' eruditie in een woord
was verbazend.
Grotius had een voorliefde voor het publieke recht, en het is hier, dat
hij partij kiest voor de een of andere meening.
Want critiseert Grotius de methode van al zijn voorgang
|