is te
zeggen, dat van al de zaken die men doen of laten moet, diegene onder de
natuurwet vallen, die het practisch verstand natuurlijkerwijze, als voor
den mensch goede zaken kent.
Welke zijn nu die goede zaken? Dat is het zelfbehoud; dat zijn de
dingen, die de natuur alle zinnelijke wezens leert, zooals "commixtio
maris et feminae"; opvoeding van het kroost en dergelijke; dat is eenige
Godskennis en het leven in gemeenschap.
Waarom zijn deze dingen goed volgens de natuurwet? Ziehier de reden; het
goede is wat verlangd wordt, wat doelwit kan zijn, het kwade is, wat men
niet wil, daaruit volgt, dat al hetgeen waartoe de mensch van natuur
geneigd is, door de rede als goed wordt aangezien, en daarom met de daad
te verwezenlijken, en het tegenovergestelde als kwaad en daarom te
vermijden. Daarom volgen de natuurgeboden de orde der natuurlijke
geneigdheden; en zoo komt op de eerste plaats, dat de mensch, gelijk elk
wezen, zijn zelfbehoud zoekt; vervolgens als zinnelijk wezen
voortplanting van zijn geslacht; daarna als redelijk wezen, "quod
veritatem cogneoscat de Deo, et ad hoc quod in societate vivat." [177]
Of alle deugdzame handelingen onder de natuurwet vallen? Hierop
antwoordt St. Thomas: In zekeren zin, ja. Want tot de natuurwet behoort
al hetgeen, waartoe de mensch gedreven wordt door zijn natuur.
Van nature nu is elk wezen geneigd tot een doen overeenkomstig zijn
vorm: De redelijke ziel is het vormelijk zelfstandigheids-beginsel van
den mensch, en daarom is iedere mensch van nature geneigd te handelen
volgens zijn rede en verstand; en dit is het deugdzame handelen.
"Principium enim formale virtutis, ... est rationis bonum." [178]
Men begrijpt uit dit laatste, dat de mensch de natuurlijke geneigdheden
zijner lagere krachten te bestieren heeft volgens rede en verstand.
Men zal zich nog afvragen, waarom niet elke verkeerde en zondige
handeling, in de leer van St. Thomas zonde is tegen de natuur? Het
antwoord is: zonde tegen de natuur, is een bijzondere naam, die
vergrijpen aangevend, die in strijd zijn met hetgeen den mensch niet
slechts als redelijk wezen past, maar zelfs als zinnelijk wezen. [179]
Hieruit blijkt ook waarom men ooit zeide, de natuurwet is, "quod natura
omnibus animalibus docuit." De bedoeling dezer woorden begreep Grotius
niet, gelijk men kan zien. blz. 57.
Wij hebben gezien, wat de Scholastiek over de natuurwet dacht, en over
haar verhouding tot God. Wat denkt Grotius hierover?
Wij we
|