aarin zij hen sleepte.
Als ze ooit treurig gestemd is, zich ooit herinnert dat ze vrouw is,
moeder zoude kunnen zijn, dan verloochen ik heur. Als ze, dat bestaan
moede, in 't water springt, dan is zij eene zinnelooze, die niet
verdiende te leven.
Zie rondom u, domme schrijver, en tel, als gij kunt, de uilen van deze
wereld; bedenk of het voorzichtig is gelijk gij het doet, van Macht
en List, die koninginnen der uilen, aan te vallen. Kom tot inkeer,
zeg mea culpa en vraag op uwe knieen om vergiffenis.
Nochtans hebt gij mijne belangstelling gewonnen door uwe onbesuisdheid,
vol zelfvertrouwen; tegen mijne gekende gewoonten in, verwittig ik u
dan ook dat ik, op staanden voet, de grofheid en roekeloosheid van
uwen stijl ga aanklagen bij mijne neven in letterkunde, die eene
sterke pen, eene stoute tong en voortreffelijke brillen hebben, en
zeer voorzichtige en pedante lieden zijn, die uwen trant niet gewoon
zijn en hunne taal zoozeer kuischen, dat er ten lange laatste niets
zal van overblijven. [3]
Bubulus Bubb.
EERSTE BOEK.
I.
In meimaand, als de hagedoorn in bloei stond, werd te Damme, in
Vlaanderenland, Uilenspiegel, de zoon van Klaas geboren.
Terwijl Katelijne, de vroedvrouw, hem in warme doeken bakerde, bezag
ze zijn hoofd en riep ze blijde uit:
--Hij is met den helm geboren!
Maar weldra jammerend, met den vinger een zwart stipje op den schouder
van den boorling toonend:
--Laas! schreide zij, dat is het zwarte merk van den vinger des
duivels!
--Heer Satan is vandaag vroeg opgestaan, antwoordde Klaas, dat hij
alreeds den tijd vond om mijn zoon te teekenen?
--Satan sliep nog niet, zei Katelijne, want luister, nu eerst kraait
Kanteklaar de hennen wakker.
En zij gaf het kind over aan Klaas en ging naar buiten.
De dageraad verdreef nu het nachtelijk duister, de zwaluwen vlogen
kwetterend rakelings over de weide, en de zon kleurde vuurrood
de kimme.
Klaas deed het venster open en sprak tot Uilenspiegel:
--Kind met den helm, zie, daar is moeder de Zon, die Vlaanderenland
komt groeten. Bezie haar als uwe kijkers zullen open zijn; verkeert
gij later ooit in twijfel, weet gij niet wat te doen om goed te doen,
ga dan om raad bij de Zonne; zij is warm en helder: wees zoo goed
als zij warm, zoo eerlijk als zij helder is.
--Klaas, mijn man, zei Soetkin, ge spreekt tot een doove; kom en drink,
mijn jongen.
En de moeder stak den boorling hare schoone, blanke borsten toe.
II.
|