mij gerust liet, zegde de infant.
--Denkt gij soms, hernam de keizer ongeduldig, uw koninklijk leven
als de poeten in mijmering door te brengen? Laat hen hunne perkamenten
met inkt bemorsen, in stilte, eenzaamheid en bespiegeling; aan u
zoon van het zweerd, behoort het warme bloed, het oog van den arend,
de list van den vos, de kracht van een Hercules. Waarom maakt gij het
teeken des kruises? Een leeuwenwelp mag geen paternosterknauwer zijn!
--Het Angelus, heer vader, antwoordde de infant.
XIX.
Bloei- en Zomermaand waren dat jaar oprecht de maanden der
bloemen. Nooit zag men, in Vlaanderen, zulke welriekende hagedoornen,
in de hovingen zooveel rozen, jasmijn en kamperfoelie. Als de
Westenwind de geuren van dat bloemenland naar 't Oosten dreef, stak
iedereen, en meest nog in Antwerpen, verrukt den neus omhoog, zeggende:
--Riekt gij dien goeden wind, die uit Vlaanderen waait?
Onverpoosd waren de vlijtige bijen bezig met honig uit de bloemen te
zuigen, was te maken, het broedsel te verzorgen in de korven, te weinig
in aantal om al de zwermen te bergen. Heerlijke muziek van den arbeid
onder den blauwen hemel, die schitterend den rijken bodem overdekte!
Men maakte rieten, strooien, wisschen bijenkorven. Mandenmakers,
kuipers, stroovlechters arbeidden van den vroegen morgen. En de
kastenmakers konden bijlange het bestelde werk niet afdoen.
De zwermen bestonden uit dertig duizend werkbijen en twee duizend
zevenhonderd hommels. De honigraten waren zoo lekker en van zulke
zeldzame hoedanigheid, dat de deken van Damme er elf zond aan keizer
Karel, als dankzegging omdat hij, door zijne ordonnantien de Heilige
Inquisitie weder ingevoerd had. Philippus at de honigraten op, maar
hij had er geen genot van.
Schooiers, bedelaars, rabauwen en heel die bende luiaards, die vadsig
langs de wegen slenteren en zich liever laten opknoopen dan zich aan
eenigerhande bezigheid over te leveren, kwamen van heinde en verre
aanloopen, verlekkerd door den honiggeur. En 's nachts zwierven zij
in groote menigte door velden en hoven.
Klaas had korven gemaakt om er bijenzwermen heen te lokken; eenige
waren gevuld, andere nog ledig. Klaas bleef heel den nacht waken om
op zijn goed te letten. Als hij moede was, zegde hij tot Uilenspiegel
zijne plaats in te nemen. Deze deed het gewillig.
Nu, op een nacht dat het koel was, kroop Uilenspiegel in een ledigen
korf, en gansch ineengedrongen, keek hij door de gaten die er van
boven i
|