e ze tevergeefs achternazitten met stokken en vorken.
Op een avond nu dat Uilenspiegel van een strooptocht terugkwam,
hoorde hij in een hoek van den haag, dicht bij hem, een gekerm. Hij
bukte en zag, op eenen steen, een hondeken liggen.
--Wel, mijn beestje, sprak hij, wat doet ge hier zoo spa in den avond?
Hij wilde den hond streelen en hij voelde dat zijn rug nat was. Hij
dacht, dat men hem had willen verdrinken en nam hem in de armen,
om hem te drogen en te koesteren.
Thuis gekomen, sprak hij:
--Hier is een gekwetste, wat moet ik er mee doen?
--Hem verbinden, antwoordde Klaas.
Uilenspiegel zette den hond op de tafel. Klaas, Soetkin en hij zagen
toen, bij het licht van de lamp, dat het diertje eene wond op de
rug had. Soetkin wiesch ze, lei er balsem op en bond er een doek
om. Uilenspiegel nam den hond in zijn bed, hoewel Soetkin hem in
't hare wou hebben, bevreesd dat Uilenspiegel, die woelde als een
duivel in een wijwatervat, in zijn slaap het diertje zou bezeeren.
Maar Uilenspiegel deed zijne goesting; hij verzorgde zijn hond zoo
goed, dat de gekwetste na zes dagen liep zooals de meesten zijner
verwaande natuurgenooten, met den steert omhoog.
En de schoolmeester hiet hem Titus Bibulus Snuffius: Titus in memorie
van zekeren goeden Romeinschen keizer, dewelke dwalende honden placht
op te nemen; Bibulus, omdat de hond eene dronkemansliefde voor kuite
en bruinbier had, en Snuffius omdat hij steeds met den snoet in
rattenholen en mollenritten aan 't snuffelen was.
XXIV.
Aan het einde van de Onze-Lieve-Vrouwestraat stonden twee wilgeboomen
aan den boord van een diepe gracht.
Tusschen de twee wilgen spande Uilenspiegel eene koorde, waarop hij
op een Zondag na de vespers danste, zoo vlug, dat heel de menigte
van straatloopers in de handen kletste. Toen kwam hij beneden en ging
rond met zijn schaaltje, dat met geld gevuld werd, maar hij ledigde
het in de schorte van Soetkin, en hield elf duiten voor zich.
Den volgenden Zondag wilde hij weer op de koorde dansen, maar eenige
bengels, uit nijd over zijne behendigheid, hadden eene snee in de
koorde gegeven, zoodat zij na eenige sprongen brak en Uilenspiegel in
't water tuimelde.
Terwijl hij naar den oever zwom, riepen de kleine koordesnijders
hem toe:
--Hoe gaat het, Uilenspiegel-vlug? Gaat gij nu in den vijver den
karpers leeren dansen?
Uilenspiegel kwam uit het water en schudde zich af. En daar zij uit
angst voor een pak slaag wegliep
|