rolde mede ten gronde.
--Dat zal u leeren, sprak de man, eerlijke menschen kwellen die
op bedevaart gaan. Want--gij moogt het wel weten--ik ook ga naar
Alsemberg, volgens aloud gebruik, om Onze-Lieve-Vrouwe te bidden,
een kind te willen doen afkomen, dat mijne vrouw ontving terwijl
ik op reis was. Om zulk een groote genade te verkrijgen, moet men,
zonder spreken, achterweerts loopen en dansen van den twintigsten
stap voorbij zijn huis tot aan de trappen der kerk. Laas! nu moet ik
geheel opnieuw beginnen.
Uilenspiegel, die zijn stok opgeraapt had, sprak:
--Ik zal u helpen, deugniet, die Onze-Lieve-Vrouwe wilt smeeken om
de kinderen voor hun geboorte te vermoorden.
En meteen sloeg hij den leelijken horendrager zoo deerlijk, dat hij
hem voor dood op den weg liet.
En nog altijd steeg het gehuil der pelgrims en het geluid van pijpen,
lieren, violen en doedelzakken omhoog, met den geurigen wierook van
gekook en gebraad.
XXXVII.
Klaas, Soetkin en Nele zaten samen rond den heerd en praatten over
den reizenden pelgrim.
--Meisje, sprak Soetkin, kondet gij hem voor altijd bij ons houden
door uwe jeugd en uwe schoonheid!
--Laas! sprak Nele, ik kan niet.
--Omdat hij, antwoordde Klaas, meer behagen vindt in loopen, zonder
ooit te rusten, tenzij om te eten.
--De leelijke stouterik! zuchtte Nele.
--Ik geef toe dat hij stout is, sprak Soetkin, maar leelijk is
hij niet. Als Uilenspiegel Grieksch noch Romeinsch van gezicht is,
is hij des te schooner; want Vlaamsch zijn zijne vlugge voeten, van
't Brugsche Vrije zijn levendige bruine oogen; en zijn neus en mond
zijn gemaakt door twee vossen, ervaren in de kunsten van slimheid
en verstand.
--Wie dan, vroeg Klaas, maakte hem zijne armen van luierik en zijne
beenen, die al te vlug loopen naar vermaak en pleizier?
--Zijn al te jeugdig herte, was 't antwoord van Soetkin.
XXXVIII.
In dien tijd genas Katelijne, met kruiden, een os, drie schapen en een
verken toebehoorende aan Speelman, doch de koe van Jan Beloen kon ze
niet genezen. Jan beschuldigde haar van hekserij en verklaarde, dat
zij het dier betooverd had, daar zij, terwijl zij het de geneeskruiden
gaf, het gestreeld en aangesproken had, zeker in een duivelsche tale,
want een eerlijk christenmensch mag het woord tot geen dier richten.
Gemelde Jan Beloen voegde er bij, dat hij gebuur was van Speelman,
wiens os, schapen en verken zij genezen had en, zoo zij zijne
koe gedood had, het zeker
|