met den
pelgrimsstaf, den bedelzak en de oesterschelpen?
--'t Is, antwoordde hij, omdat ik gezegd heb, dat de zielmissen
voordeelig zijn voor de priesters.
--Zij brengen hun klinkende munt op, antwoordden de vrouwen, maar
toch zijn zij ook voordeelig voor de zielen in 't vagevuur.
--Daar was ik niet bij, antwoordde Uilenspiegel.
--Komt gij met ons eten? vroeg de schoonste.
--Ik wil, sprak hij, met u eten, en u eten, u en uwe vriendinnen,
de eene na de andere, want gij zijt fijne brokjes, lekkerder dan
ortolanen, lijsters of sneppen.
--De Hemel vergeve u, dat wild is buiten prijs, zeiden zij.
--Zooals gij allen, mijne hertjes, antwoordde hij.
--'t Is te zien, spraken zij, maar wij zijn niet te koop.
--Noch te geven? vroeg hij.
--Ja, zegden zij, wij geven slagen aan degenen die te stout zijn. Hebt
gij er van doen, wij zullen op u slaan lijk op kaf.
--Ik doe niet mee, sprak hij.
--Kom dan mee-eten, zegden zij.
Blijde als hij was rond zich vroolijke, lachende gezichten te zien,
volgde hij heur naar de binnenplaats van het gasthof. Plotseling
zag hij de broeders van de Goede Tronie, in groote staatsie, met
vaandel, fluit, bazuin en tamboerijn, in het binnenhof komen; zij
droegen waardiglijk den naam van hunne broederschap. Daar zij hem
nieuwsgieriglijk bekeken, zeiden de vrouwen dat het een pelgrim was,
dien ze op den weg ontmoet en meegebracht hadden naar 't festijn,
omdat zijne tronie haar aanstond.
De mannen stemden hiermee in, en een hunner sprak:
--Reizende pelgrim, wilt gij eene bedevaart doen in sausen en
stoverije?
--Daarvoor wil ik de leerzen van Duimken aantrekken, antwoordde
Uilenspiegel.
Als hij met hen de zaal van 't festijn binnenging, zag hij op den
Parijschen steenweg een twaalftal blinden. En toen zij voorbij hem
kwamen, kloegen zij van honger en dorst. Uilenspiegel zei tot zich
zelven, dat zij dien dag zouden avondmalen als prinsen, en wel ten
koste van den deken van Ukkel, op afkorting van de zielmissen.
Hij ging tot hen en sprak:
--Hier zijn negen gulden, gij kunt komen eten. Riekt gij den geur
niet van de stoverije?
--Laas! spraken zij, reeds een half uur lang, doch zonder hope.
--Gij zult eten, zegde Uilenspiegel, vermits gij nu negen gulden
hebt. Maar hij gaf ze hun niet.
--Wees gezegend! spraken zij.
En, door Uilenspiegel geleid, zetten zij zich rond een kleine tafel,
terwijl de broeders van de Goede Tronie met hunne wijven en dochteren
aan de gr
|