Toen bezag hij Roeland, de schoone klokke, en aan haren klepel liet hij
den poorter opknoopen, die storm geluid had, om de stad ten strijde
te roepen, ten einde heur recht te verdedigen. Geene genade had hij
voor Roeland, de fiere klokke, de tong zijner moeder, waarmee zij
tot Vlaanderen sprak:
Als men my slaat dan is 't brandt,
Als men my luydt dan is 't storm in Vlaenderland.
Mits zijne moeder te luide sprak, nam hij de klokke weg. En die van
't platteland zeiden, dat Gent dood was, dat heur zoon, met eene tang,
heure tong uit heuren mond had gerukt.
XXIX.
Op een van die dagen,--heldere en frissche lentedagen, als heel de
aarde liefde ademt,--zat Soetkin bij het open venster te naaien,
neurde Klaas een deuntje, terwijl Uilenspiegel bezig was met Titus
Bibulus Snuffius eene rechterskap op te zetten. De hond ging met
zijne pooten te werk, alsof hij eene sententie moest uitspreken, maar
't was alleen om den hoed af te krijgen.
Doch eensklaps sprong Uilenspiegel naar het venster en deed het
dicht. Klaas en Soetkin keken op en zagen hun zoon rond de kamer
loopen, op tafels en stoelen springen om een vogeltje te vangen,
dat, met trillende vleugelen en piepend van angst, in den hoek van
een balk aan de zoldering eene schuilpaats ging zoeken.
Uilenspiegel wilde het diertje grijpen, toen Klaas hem met ruwe
stemme vroeg:
--Waarom springt gij aldus?
--Om het te vangen, antwoordde Uilenspiegel, het in eene kevie te
zetten, zaad te geven en voor mij te doen zingen.
Maar de vogel piepte van angst, vloog weer rond de kamer en bezeerde
zijn kopje tegen de ruiten.
Daar Uilenspiegel niet ophield met grijpen en springen, pakte Klaas
hem ruw bij den schouder.
--Vang het beestje, sprak hij, doe het voor u zingen, maar ik zal
u ook in eene kooi steken, met kloeke ijzeren staven gesloten en ik
zal ook u doen zingen. Gij, die zoo geerne loopt, wordt opgesloten;
in de schaduw gestoken als gij koude hebt, in den zonneschijn als
gij het warm hebt. En op een Zondag zullen wij uitgaan en vergeten u
eten te geven, en als wij 's Donderdags terugkomen, zullen wij Thijl,
gestorven van honger, met de beenen uitgestrekt vinden.
Soetkin weende, Uilenspiegel vloog naar het venster.
--Wat doet gij? vroeg Klaas.
--Het venster open doen om den vogel buiten te laten, antwoordde hij.
Inderdaad, de vogel, een distelvink, vloog het venster uit, tjilpte
blijde in de vrije lucht, en steeg als een pijl naar omho
|