Hij was zoo goed als naakt, en nieuwsgieriglijk keek men hoe hij
beproefde zijne zielskracht te stellen tegen de hitte des vuurs.
En middelerwijl had Maria dorst. Zij zag een halven meloen op eene
schaal liggen, sleepte zich uit heur bedde, greep de vrucht en verslond
die gulzig.
De verkoelende vrucht deed de kraamvrouw huiveren. Zij bleef op de
vloer liggen, ze kon zich niet bewegen.
--Ik zou mij verwarmen, was hier iemand om mij te bedde te leggen?
Toen hoorde zij den armen beeldhouwer schreeuwen:
--Snijdt mijne voeten af!
--Ach! riep de arme vorstinne, is dat een hond, die huilt om mijnen
dood te voorspellen?
Op dat oogenblik zag de beeldhouwer rondom zich; doch hij bespeurde
niets dan vijandige Spaansche gezichten, en hij dacht aan Vlaanderen,
het land van de dapperen; en, zijne lange keten achter zich sleepend,
stapte hij naar den vuurgloed van stroo en van rijshout. Zich in zijn
gansche lengte verheffend en de armen kruisend sprak hij:
--Ziet hoe de Vlamingen sterven onder het oog van de Spaansche
beulen! Snijdt niet mijne, maar hunne voeten af, opdat ze naar
geen nieuwe euveldaden loopen! Leve Vlaanderen! Vlaanderen in der
eeuwigheid!
En de edelvrouwen juichten hem toe, vroegen genade voor hem, als ze
zijne fiere houding zagen.
En de kunstenaar stierf.
Koningin Maria rilde over gansch heur lichaam, heure tanden klapperden
van koude en, armen en beenen uitrekkend, kreunde zij:
--Legt mij te bedde, dat ik mij verwarme. En zij stierf.
En alzoo, volgens de voorzegging van Katelijne, de goede tooveres,
zaaide Philippus overal dood, bloed en tranen.
XXXI.
Maar Uilenspiegel en Nele hadden elkander innig lief.
Het was op 't einde van de Grasmaand; al de boomen stonden in bloei,
de planten waren in lichtgroen gedost, de nachtegalen kwinkeleerden
in het loover: de heele natuur had zich gereedgemaakt om de Meimaand
waardig te ontvangen.
Dikwerf dwaalden Uilenspiegel en Nele getweeen langs de wegen. Nele
ging aan Uilenspiegel's arm en hield hem met hare twee handjes
vast. Uilenspiegel had dit geerne en sloeg soms zijn arm om Nele's
middel, om heur beter vast te houden, zegde hij. En dit deed heur
genoegen, doch zij uitte geen woord.
De wind voerde den balsemgeur der beemden over de wegen; in de verte
loeide traagzaam de zee. Uilenspiegel stapte fier vooruit; als een
jonge duivel, en Nele volgde schuchter als eene heilige uit den hemel,
beschaamd over 't genot dat zij smaakt
|