og. Dan
ging hij op een perelaar zitten, waar hij zijne vleugelen streek en
zijne pluimen schudde en grammoedig, in zijne vogeltaal, Uilenspiegel
allerlei verwenschingen naar het hoofd stuurde.
Toen sprak Klaas:
--Mijn zoon, nooit moogt ge aan mensch of dier de vrijheid ontnemen,
want die is het hoogste goed. Laat een iegelijk de zonne zoeken als hij
koude heeft, en de schaduw als hij het warm heeft. En God oordeele
Zijne Heilige Majesteit, die het vrije geloof in Vlaanderenland
aan ketenen legt en Gent, de edele stad, in een ijzeren kooi van
slavernije sluit!
XXX.
Philippus was getrouwd met Maria van Portugal, wier bezittingen hij
bij de Spaansche krone gevoegd had; van haar had hij don Carlos,
den wreedaardigen zot. Maar liefde gevoelde hij voor zijne vrouw niet.
De koningin leed aan de gevolgen van heure kraam. Zij bleef te bed en
bij haar waren heure eeredames, onder dewelke de hertoginne van Alva.
Philippus liet heur dikwijls alleen, om ketters om hals te zien
brengen. De edelvrouwen en kamerheeren deden als hij. En zoo ook de
hertoginne van Alva, de adellijke baker van Maria.
In dien tijd vatte de officiaal een Vlaamschen beeldhouwer,
Roomsch-katholiek van geloove, omdat een monnik hem den overeengekomen
prijs voor een houten Lieve-Vrouwenbeeld geweigerd had, en nu het
aangezicht van het beeld met zijnen beitel had geschonden, zeggende:
dat hij liever zijn werk vernielde, dan het te laten onder den prijs.
Door den monnik als beeldschenner aangeklaagd, werd hij zonder genade
op de pijnbank gelegd, en veroordeeld om levend te worden verbrand.
Op de pijnbank had men hem de voetzolen geroosterd en onderwege,
van het gevang naar den brandstapel, met den san benito op het hoofd,
riep hij gedurig:
--Snijdt mijne voeten af! Snijdt mijne voeten af!
En van verre hoorde Philippus die bange kreten, en hij trilde van
genot, maar hij lachte niet.
De eeredames verlieten koningin Maria om de voltrekking van het vonnis
bij te wonen: na haar volgde de hertoginne van Alva, die bij het hooren
van de kreten van den Vlaamschen kunstenaar, ook het schouwspel wilde
zien en de Koningin alleen liet.
Toen Philippus, zijne hooge dienaren, prinsen, graven, schildknapen en
hofdames daar waren, werd de beeldhouwer met een lange keten aan een
paal geklonken, te midden van een vuur, gemaakt van rijshout en stroo,
dat hem langzaam moest braden, terwijl hij zich zoo verre mogelijk
van het laaie vuur wilde houden.
|