enszins bloeien; ben ik uw
spiegel niet, heer dokter in de rechten?
Als Uilenspiegel tot klant een oudgediende kreeg, liet hij, in stee
van zijn gezicht, in 't midden van de lijst een schotel vleesch en
brood zien, en sprak hij:
--De oorlog zal u tot gehakt maken; wat geeft gij mij om de
voorzegging, o snorrebaard, verzot op sakkers met wijden mond?
En als een oud heertje aan Uilenspiegel zijn poezelig wijfje liet
zien, verborg de snaak zijn gelaat nogmaals en toonde in de lijste een
boompje, aan welks takken messen, koffertjes, kammen en schrijfgerei
hingen, alles van hoorn vervaardigd, en zeide:
--Vanwaar komen die schoone snuisterijen, messire? is het niet van den
horenboom, die groeit in den boomgaard der oude manslieden? Wie zal
nog zeggen, dat horendragers van geenerlei nut zijn in de samenleving?
En Uilenspiegel toonde in de lijste, nevens den boom, zijn jeugdig
gezicht.
Als de ouderling hem hoorde, ontstak hij in hevige woede, doch zijn
vrouwtje paaide hem, en glimlachend vroeg zij aan Uilenspiegel:
--En mijn spiegel, wilt ge hem mij toonen?
--Kom nader, was 't antwoord.
Zij deed het. Toen kuste hij haar waar hij maar kon.
--Uw spiegel, sprak hij, is bloeiende jeugd in trotschheid gehuld.
En de schoone ging heen, en vergat niet hem een paar gulden te geven.
Aan een dikken monnik, die hem vroeg om zijn tegenwoordig en toekomstig
gezicht te zien, antwoordde Uilenspiegel:
--Gij zijt eene hespenkast, en een bierkelder zult gij ook zijn,
want zout noodt tot drinken, niet waar, dikzak? Geef mij een oortje,
omdat ik de waarheid zei.
--Mijn zoon, sprak de monnik, nooit dragen wij geld op ons.
--Dan is het, antwoordde Uilenspiegel, dat het geld u op zich draagt,
want mij is 't bekend, dat gij het steekt tusschen twee zolen, onder
den voet! Geef mij uw riemschoen.
Maar de monnik hernam:
--Mijn zoon, 't is het goed van het klooster. Maar als 't moet,
zal ik u toch twee oortjes geven voor uwe moeite.
De monnik gaf ze en Uilenspiegel nam ze minzaam aan.
Daarna toonde hij ook aan de lieden van Damme, van Brugge, van
Blankenberge, tot zelfs van Oostende, hunnen spiegel.
En in stee van te zeggen in Vlaamsche sprake: "Ik ben Ulieden spiegel",
zei hij kortweg: "Ik ben Ulen spiegel", gelijk thans nog gezegd wordt
in Oost- en West-Vlaanderen.
En zoo kwam hij aan zijn bijnaam Uilenspiegel.
XXI.
Grooter geworden slenterde hij geerne langs kermissen en
jaarmarkten. Zag hij erg
|