en of bleven
volharden, zouden veroordeeld worden met een zacht of hard vuur,
in een strooien huis of gebonden aan een paal te worden verbrand,
al naar de sententie van den rechter. De anderen zouden omgebracht
worden door het zweerd als zij edelen of goede burgers waren, de
gemeene manslieden aan de galg geknoopt en de vrouwlieden levend
begraven. Om tot voorbeeld te strekken, zou hun hoofd op een paal
worden gestoken. Ten profijte van den keizer was er verbeurte hunner
goederen, overal waar verbeurdverklaring geschieden kon.
Zijne Heilige Majesteit schonk den aanbrengers de helft van al
hetgene de aflijvigen in eigendom bezeten hadden, zoo die have de
somme van honderd pond grooten, Vlaamsche munte, alles in 't alles,
niet te boven ging. En wat aanging het deel van den keizer, dit
zou hij aanwenden voor werken van godsvrucht en van bermhertigheid,
gelijk bij de plundering van Rome was geschied.
En treurig keerde Klaas naar huis, met Soetkin en Uilenspiegel.
XI.
Daar het een jaar van voorspoed geweest was, kocht Klaas voor zeven
florijnen een ezel en negen halsters boonen, en op een morgen besteeg
hij zijn beest. Uilenspiegel zat van achteren. Aldus gingen zij hun
oom en oudsten broeder, Judocus Klaas, bezoeken, die woonde omtrent
Meiborg, in de Duitsche landen.
Judocus, die in zijne jeugd eenvoudig en zacht van aard was geweest,
had door vele geleden onrechtveerdigheden haat tegen de menschen
opgevat en leefde in eenzaamheid.
Zijn vermaak was, twee zoogezeid trouwe vrienden met elkander te doen
vechten, en hij gaf drie oortjes aan hem, die zijn vriend het ergst
toegetakeld had.
Ook bracht hij geerne, in een warme kamer, in grooten getale,
twistzieke oude wijven bijeen en gaf haar geroosterd brood en
kruidenwijn.
Aan de vrouwen, die meer dan zestig jaar oud waren, stelde hij saaie
ter hand, die zij in een hoek moesten opbreien; daarbij beval hij haar
altijd aan, de nagels lang te laten groeien. En 't was wonderlijk
ze te hooren kuchen, babbelen, snappen en, met hare priemen onder
de oksels, te zamen den naam en de eer van den evennaaste te hooren
schenden en rooven.
Wanneer Judocus zag, dat zij goed in gang waren, smeet hij eenen
borstel in 't vuur, die door het schroeien der haren de lucht met
een geweldigen stank vervulde.
Dan begonnen de wijven al te gelijk te kijven en elkaar te beschuldigen
de oorzaak te zijn van den stank: en allen streden het af en vlogen
weldra elkander in 't haar
|