den ingang
van de tent wiegelde eene kuip, met de beide ooren aan twee staken
vastgemaakt. Als het wijf in hoogdravende woorden vertelde, dat het
eene kuip wijwater was, die van Rome kwam en de monniken weer knikten
om hare woorden te staven, verviel Uilenspiegel in diepe overpeinzing.
Aan een van de palen der tente stond een ezel gebonden, die meer hooi
dan haver kreeg: met hangenden kop zag hij naar de aarde, maar zonder
hoop er distels te zien opschieten.
--Jongens, riep Uilenspiegel, naar het wijf, de twee paters en 't
weemoedige grauwtje wijzend, vermits de meesters zoo goed zingen,
moet de ezel dansen. En hij liep naar een winkel, en kwam met zes
duiten peper. Toen hief hij den steert van den ezel op en wreef er
de peper onder.
Als het beest de peper gevoelde, keek het omme, om te zien van waar
die ongewone warmte kwam. Het meende, dat het den vuurduivel achter
de hielen had en wilde loopen om hem te ontvlieden; dan begon het
dier te balken en te stampen en uit al zijne kracht aan den paal te
trekken. Bij den eersten schok ging de kuip los, die tusschen de
twee haken hing, en al het wijwater kletste op de tent en op hen,
die er in waren. Weldra stortte de tent in en de aanwezigen, die naar
de geschiedenis van Maria van Egypte luisterden, lagen als onder een
natten mantel begraven. En Uilenspiegel en zijne vrienden hoorden van
onder het doek groote beroering en geweeklaag, want de geloovigen,
die binnen waren, beschuldigden malkander de kuip omvergetrokken
te hebben, en wit van woede brachten ze elkander vele vuistslagen
toe. Men zag het doek van de tente op en neer gaan, en telkens als
Uilenspiegel op het doek een ronden vorm zag uitkomen, stak hij er in
met eene speld. Dan hoorde hij grootere kreten en grootere uitdeeling
van vuistslagen onder de tente.
En hij had dolle pret en het meest toen hij den ezel zag wegloopen met
doek, met kuip en met palen achter zich aan, terwijl de baas van de
tent, zijn wijf en zijn kind zich vastklampten aan den sleep van den
ezel. Eindelijk kon het dier niet meer voort, het begon erbarmelijk
te balken en te stampen, en hield maar op om onder zijn steert te
zien of het vuur, dat er brandde, niet haast gebluscht was.
Maar de kwezelaars vochten voort en zonder aan hen te denken,
scharrelden de monniken het geld bijeen, dat uit de schaal gevallen
was.
Uilenspiegel hielp devotelijk mee, doch niet zonder profijt.
XVIII.
Terwijl de zoon van den kooldrager als ee
|