Hoogheid, dat hij, alleen op den
reuk van de worst, dorst mocht krijgen naar Gentschen klauwaard,
daarbij voegende dat, al wie het bier eener stad lust, de brouwers
niet kan haten; messire jonker Jacob Christoffel van Castilie bad
Zijne Hoogheid den Infant een groenen jaspis aan zijn doorluchtige
voetjes te willen dragen, opdat hij goed zou kunnen loopen. Jan de
Paepe, de nar, die daar ook was, sprak toen:
--Messire, geef hem liever den horen van Jozua, op wiens geschal al de
steden, met alles wat er in was aan mannen, vrouwlieden en kinderen,
zich in beweging zetten en liepen. Want Zijne Hoogheid moet niet
leeren zelf te loopen, maar wel de anderen te doen loopen.
De bedrukte weduwe van Floris van Borsele, in leven heer van Veere
in Zeeland, schonk aan Zijne Hoogheid Philippus eenen steen die,
naar zij zegde, de eigenschap had de mannen verliefd en de vrouwen
ontroostbaar te maken.
Maar de infant schreide zonder ophouden.
Uilenspiegel schreide ook, maar Klaas stak hem een wisschen klater
met belletjes in de hand, deed hem op zijne hand dansen en sprak:
Klingelingeling, hadt gij maar altijd belletjes aan uw kaproen,
mijn zoon, want de gekken zijn meester van de wereld.
En Uilenspiegel lachte zijn vader toe.
VIII.
Klaas had een grooten zalm gevangen, die op een Zondag gegeten werd
door hem en ook door Soetkin, Katelijne en den kleinen Uilenspiegel;
doch Katelijne at niet meer dan een vogelken.
--Maar, zei Klaas tot haar, is Vlaanderens lucht tegenwoordig zoo
voedzaam, dat gij maar moet ademhalen om gespijsd te wezen als met
een teil vleesch? Wanneer zal men kunnen leven zonder eten? De regen
moest goede soep zijn, de hagelsteenen erwten en de sneeuw stoverije;
dat zou den armen pelgrims versterking geven.
Katelijne schudde zwijgend het hoofd.
--Maar, moet gij daar zoo jammerend zitten? zei Klaas. Wat scheelt
er aan?
Toen sprak Katelijne met eene stem, zacht als een ademtocht:
--De booze geest, de zwarte nacht valt neer.--Daar meldt hij zijne
komst, met het geschreeuw van den nachtuil.--Rillend aanroep ik--te
vergeefs--de Heilige Maagd.--Voor hem, muren noch hagen, deuren noch
vensters.--Licht als een geest, dringt hij overal binnen.--Krakende
ladder.--Hij is bij mij, op den zolder waar mijne legerstee staat.--Hij
grijpt mij in zijn koude armen, als marmer zoo hard.--IJskoud is zijn
gelaat, en zijn kussen vochtig als de sneeuw.--De stroohut schudt en
slingert als een schuitje op de woeli
|