iedenis, nooit geen bleeke dageraad aan, die met
zijn vale schemering de met lijken van mannen, vrouwen en kinderen
bedekte straatsteenen verlichtte? Waarvan leeft uwe Staatkunde,
sedert dat gij over de wereld regeert? Van worgen en moorden.
Ik, uil, de leelijke uil, ik dood om mij te spijzen, om mijne jongen
te spijzen, ik dood niet om te dooden. Verwijt gij mij de vogeltjes
op te peuzelen, dan kan ik u even goed de slachting verwijten die
gij aanricht onder alles wat leeft. Gij hebt boeken geschreven waarin
gij met verteedering spreekt over de lichtheid van de vogelen, over
hunne minnarijen, over hunne schoonheid, over de kunst waarmede zij hun
nestje bouwen, en over de angsten des moederschaps, vervolgens zegt gij
met welke saus men ze moet opdienen en in welke maand van het jaar zij
de vetste stoverij opleveren. Ik, ik maak geen boeken, God beware mij
daarvoor, anders schreef ik dat, als gij den vogel niet kunt opeten,
gij het nest opeet, uit vreeze dat gij een hap zoudt verliezen.
Wat u betreft, onbesuisde dichter, het was uw belang mij terug te
brengen in uw werk, waarvan ten minste twintig hoofdstukken mij
toebehooren [2] de andere laat ik u in onbetwisten eigendom. Men mag
toch wel het volstrekt meesterschap behouden over de domheden die
men laat drukken. Schreeuwende dichter, gij slaat links en rechts op
die welke gij de beulen des vaderlands heet, gij stelt Keizer Karel
en Philips II aan den schandpaal der geschiedenis; gij zijt geen
uil; gij zijt niet voorzichtig. Weet gij of er geen Keizer Karel
of geen Philips II op de wereld meer bestaan? Vreest gij niet dat
eene opmerkzame censuur uit den buik van uwen olifant toespelingen
op doorluchtige tijdgenooten vinde? Waarom laat gij dien Keizer en
dien Koning niet slapen in hun graf? Waarom moet gij al die majesteit
aanblaffen? Die het zweerd trekt, zal door het zweerd vergaan. Er zijn
menschen die het u nooit zullen vergeven, ik ook vergeef het u niet,
gij stoort mijne burgerlijke spijsvertering.
Wat beteekent die bestendige tegenstelling tusschen een verfoeiden
koning, wreedaardig van jongs af--daarom is het een mensch--en
dat Vlaamsche volk, dat gij ons wilt voorstellen als heldhaftig,
gulhartig, eerlijk en werkzaam? Wie zegt u dat die koning slecht en
dat volk goed was? Wijselijk zou ik u het tegenovergestelde kunnen
bewijzen. Uwe hoofdpersonages zijn dwazen of zotten, zonder er een
uit te zonderen: uw deugniet van Uilenspiegel neemt de wapenen op
voor d
|