was; en voor ik wist, waar of zy toch belant mogt zyn. Want, hier
gezeit, en hier gebleven, het kon immers gebeurt zyn, dat het stout
Dingetje in slegte handen was gevallen, en zo al wyders, gelyk de
waarheid is.
Wilt gy wel geloven, Mevrouw, dat uw brief my een traan of vier gekost
heeft? 't Is echter zo. Wel lieve God, zei ik, zyn de beste vrouwen
dan meest altoos in de onwaardigste handen? Dat is toch ellendig! En
daar zit Abraham Blankaart nog in zyn vyftigste jaar, als een niets
beduident oud Vryer; en ik had zo hemels vast besloten, om met myn
vyf-en-twintig jaar man en vader te zyn. Wat zal men zeggen? die eerst
komt die eerst maalt; en een weinig te laat is veel te laat. Ja,
Mevrouw, ik heb den Heer Pieter Spilgoed wel gekent, maar nooit met
hem verkeert. Hy hadt my te veel wilt hair op 't hoofd; en als de
jonge lui getrouwt zyn, moeten zy dat laten afscheeren, of de Boel zit
op zy. Ik wist wel, dat hy eene fatsoenlyke Geldersche dame getrouwt
hadt, doch meer niet; en ik bemoei my bykans nooit met de zaken van
een ander: Ik zeg altoos: "Abraham Blankaart, vrees God, en doe wel;
dat is jou zaak, myn vriend."
Alles wat gy van Saartje zegt, is, zo veel ik daar over kan oordeelen,
waar. Wees toch zo goed en hou een wakent oog over haar; wy mans
hebben daar zo den slag niet van. Indien er iets mogt voorvallen, 't
geen u nodig schynt my te doen weten, zo verzoek ik ernstig om my met
uwe Brieven te vereeren. Ik weet heel wel, dat er geene beloning zyn
kan, die geevenredigt is aan uwe zorg en raadgevingen voor en aan een
Meisje als myn Sarotje; evenwel zal het myn pligt zyn, om uwe
edelmoedige deelneming in haar op eene waardige wys te gedenken. Kan
ik u van dienst zyn, 't zy door myn persoon, of myn beurs? Ik ken geen
groter geluk dan waardige Vrouwen myne achting te kunnen bewyzen. Ik
ben met eerbied,
MEVROUW!
_Uw Ootmoedige Dienaar_,
ABRAHAM BLANKAART.
DERTIGSTE BRIEF.--Hendrik Edeling vertelt zijn broer Cornelis, hoe hij
Sara heeft leeren kennen; _hij is dol verliefd_. Zoo terloops sprak
hij er met z'n vader over en die had gehoord, dat Saar een dolle meid
was, die losjes leefde, wat hem speet, want haar vader was
achtenswaardig. Wil er niet van hooren en Hendrik is zeer braaf.
EEN EN DERTIGSTE BRIEF.--Jacob Brunier schrijft een fatterig verliefd
briefje aan Sara, waarop zij onmiddellijk antwoordt.
|