aeger het bezielende woord
van zijn ouderen tijdgenoot aannam en dadelijk in zijn poezie liet
weerklinken,--veel te bekend om het hier nog eens te geven. Maar ik kan
toch niet zonder even een vermelding dat tafereel voorbijgaan van
opbruisende geestdrift, waar de jonge dichter, eerst ik weet niet door
welk vooroordeel weerhouden, bij Steffens aarzelend een bezoek brengt,
om met hem te blijven spreken, wandelen, etend, rustend, van elf uur 's
morgens tot drie uur in den nacht, dan thuiskomt en een gedicht schrijft
voor zijn vriend tot bewijs voor zijn dichterschap, voor zijn pasgeboren
"volle" dichterschap.
Daar raakt ons de ademtocht van den tijd onmiddellijk aan. Het krachtige
leven ontspruit dadelijk en natuurlijk. Het vindt zijn terugslag in de
gedachten. "Zoon van de Natuur," zoo karakteriseert Oehlenschlaeger den
held van zijn poetische vertelling "Aladdin of de wonderlamp." Aladdin's
genie is geluk. Het geluk komt tot hem zonder gezocht te worden, als tot
het voorwerp van zijn liefde.
Tegenover Aladdin stelt de dichter Nureddin, den zorger en zwoeger, den
nachtwroeter en peinzer, gelijk hij het menschentype noemt, dat de
fortuin den rug toekeert.
Oehlenschlaeger en het tijdstip dat hem dichter zag worden, stonden aan
den zonnekant. De genialiteit van de jeugd drong toen het sombere,
bleeke nadenken en zich bezinnen terug naar de schaduwen van den
nacht[7]. Want het waren toch nog iets meer den twee poetische typen,
Aladdin en Nureddin,--het zijn twee soorten van karakters in de
menschenwereld: de levensvolle, de toegrijper, de improvisator van geluk
en de twijfelaar, de peinzer, de levensloochenaar[8]. Hun contrast
openbaart en teekent zich niet slechts in de poezie, maar ook in de
opvolgende tijdvakken en in de groote mannen van het Scandinavische
Noorden. Oehlenschlaeger heeft door zijn voorstelling die typen aan de
menschen van het Noorden getoond. Ja, men kan misschien zeggen dat hij
buitendien en in 't algemeen een vorm gaf aan de elementen, waaruit de
nieuwe letter- en levenskunde van het Noorden zich begon op te bouwen.
Dat alles was weliswaar door hem nog niet in vaste, scherpe lijnen
getrokken, en de samenhang der karakters was dikwijls oppervlakkig en
onbepaald:--voor de toekomst viel nog iets te doen:--maar hij beproefde
het ten minste om de heele wereld in zijn werk af te spiegelen en zich
te doen bewegen. Hij hield het oog op het geheel....[9]
* * * * *
Een ti
|