n handen te krijgen, en men ontdekt
in de tragedie een hartekloppenden geest verdeeld tusschen wijd
uitgaande plannen en een berouwvol bewustzijn van zonde en onmacht.
De revolutie neemt er haar rol in--en woelt in een gemoed, vervuld van
mysterie en van de tradities van pietisme. Want dat werd, zoo men hem
wel beziet, Ibsen's Romein, Catilina: een revolutionaire, mysterieuze
pietist[40].
Het was voor den dichter een worsteling om van den nacht tot het licht
te komen, maar de schaduwen hebben het gewonnen.
Hij gevoelde heel sterk de verdeeldheid van het leven, en de afscheiding
van de natuur. Ibsen heeft wel geprobeerd in den trant van Oehlenschlaeger
en zijn volgelingen romantische drama's te schrijven, maar de helden van
die tooneelspelen zijn in hun hart van Wergeland'sche structuur en echt
Noorsch. Twee zielen wonen in hun borst, en zij komen moeilijk uit hun
kampende schemerleven te voorschijn.
De scherp logische consequentie van zijn geest noopte den dichter dan om
voor het onderwerp zijner drama's ook een zuiver Noorschen vorm te
kiezen. Zoo verschenen hard en streng als een Noorsche saga zijn
_Krijgers op Helgeland_[41] (of _Noorsche Krijgstocht_) ten tooneele
(1885). Het was Ibsen's tijd van "Noorschheid". Stug als de vorm zijn
ook de karakters van het verhaal. Wij krijgen den zedelijken indruk van
een wilde eenzaamheid. De dichter brengt in zijn tragedie het leven tot
den rand van den afgrond,--den dood in verlatenheid.
De klagende stem is den nacht ingegaan.
* * * * *
Ik moet hier melding maken van een gedicht dat tot de lievelingsverzen
van den dichter behoorde. Het heet _De mijnwerker_[42], en het trotseert
den dag. Want wat de mijnwerker wil, als de dichter, in de diepte de
oplossing der raadsels zoeken die de natuur aan de menschheid opgeeft.
Hij keert zich af van het licht, omdat het zijn oogen verblindt met een
bedriegelijke klaarheid, en hij wil de schatten zien in de geheime kamer
van de aarde opgeborgen, hij wil de levenswetten naspeuren, daar waar ze
bloot liggen, aan de wortels van het bestaan.... Maar geen straal
schijnt nog in den afgrond om hem te toonen dat hij op 't goede pad is:
de hoop verzwakt, het vertrouwen daalt. Geen nood: in het donker is
vrede en rust. Hij blijft het houweel hanteeren; en 't gaat, hamerslag
op hamerslag, de diepte in aan den boezem der Natuur.
Het is het hart van den dichter dat zich met geweld aandrukt, dat klopt
tegen he
|