t in de menschen en
de dingen.
"Een taak[14] zoo onmetelijk groot, dat Miltons werk in vergelijking
daarmee eenvoudig schijnt, heeft me bezig gehouden en zal me nog maanden
bezighouden ook," schreef in 1828 een student van twintig jaren aan zijn
geliefde. "Het gedicht heet "Hemel en Aarde"--."[15] Is het niet alsof
men een van de jonge Titanen hoort, op het punt om 't luchtruim te
bestormen?
* * * * *
En zoo stormt hij ook die stille geschiedenis van Noorwegen binnen, de
onbesuisde dichter en patriot, Henrik Wergeland. Hij brengt tocht en
hartstocht met zich mee, de jongeling wien de wilde haren om het naief
geestdriftige gezicht zwieren.
Ik weet niet of er nog menschen gevonden worden die het "hemel en aarde"
gedicht met voldoening kunnen lezen;--het werd in 't voorjaar van 1830
voltooid en met een opdracht aan Henrik Steffens in de wereld
gezonden,--zoo vormloos zweeft het reuzenpoeem door ijle sferen van
hemel en aarde, zoo stapelen zich beelden en gedachten op om te
bemachtigen wat zij toch niet kunnen bereiken, zoo heerscht er een volte
en overvolte in het werk, en ze kan toch niet de leegte en de magerheid
der heele gestaltenis bedekken. Maar er is gang in de holle grootsche
uiting van den theologischen student. Hij heeft een ideaal, en hij
verpandt er zijn leven aan. Het "hemel-en-aarde"-gedicht stelt een datum
voor in de geschiedenis, en een opening en een toegang tot nieuwe
geschiedenis.
* * * * *
Wergeland was de zoon van een der mannen aan wie het land de constitutie
van het jaar 1814 was verschuldigd; hij leefde eenige jaren in het
stadje Eidsvold, waarna de grondwet werd genoemd. Men mag hem een kind
der revolutie noemen[16]. Maar hij staat een eind daarvan af. Wat hem
kenmerkt en wat het gedicht over het Menschenlot merkwaardig maakt is
het gevoel van een scheiding, van een soort breuk in de vermogens van
den mensch. De dichter liet zich niet dragen door den stroom, het was
voor hem geen uitstorting en geestdriftvolle overgaaf zooals 't aan den
dageraad der eeuw was voor de eerste jongeren van de groote beweging;
neen, hij zag het vooruit- en opwaartsdringende hoogere leven aan voor
een element van strijd in de menschenziel, tegen den rustigen,
harmonieuzen, natuurlijken ontwikkelingsgang in. Die strijd is hard en
scherp, maar hij moet leiden tot een overwinning. Aldus zegt het den
dichter zijn naief vertrouwende kinderlijke aard.
|