rust.
Doch daar werd de stilte verbroken. Een op de hurken zittende bonze
sloeg met een stok met dikken knop op een trom van zeer bijzonderen
vorm; met dezelfde regelmatigheid als de balans eener machine ging zijn
arm op en neer, terwijl hij met eentonige stem uit een voor hem liggend
boek half zong, half las. Dof en somber weerklonken de slagen in de
hooge gewelven. Wij haalden diep adem toen wij weer buiten kwamen,
het contrast was ook zeer groot. Een vroolijk zonnetje scheen, vogels
zongen in de boomen en bloemen geurden langs groenomzoomde vijvers,
vol dartelende goudvischjes.
In een afzonderlijk gebouw hing een enorme bronzen klok, wegende
60000 kilo's. Een dikke, horizontale paal, op halver hoogte der
klok opgehangen, kan er door middel van een touw tegenaan gerammeid
worden. Het geluid moet zeer sterk zijn.
We reden voorts nog door een mooi park en daarna naar het station,
teneinde een uitstapje te maken naar Kameoka, een klein plaatsje,
een uur sporens van Kyoto gelegen.
De weg was steeds stijgende en we bevonden ons spoedig te midden
der bergen. Prachtig was het uitzicht. Langs de spoorlijn stroomde
de Hodzu-gawa, een woeste bergstroom, die, vooral waar steenen
en rotsblokken zijn weg willen belemmeren, bruisend opstuift en
schuimend verder gaat. Achtereenvolgens passeerden we acht tunnels,
enkele zeer lang, en een brug over bovengenoemde rivier, die uit een
enkele 85 Meter lange spanning bestaat. Ons plan was, van Kameoka
met een bootje de Hodzu af te varen, een terecht vermaarde tocht,
die geen enkel toerist mag verzuimen.
Om halfzes staken wij van wal in een platboom-vaartuig, met vier Japs
bemand. Twee roeiden langs de meer kalme gedeelten, een stond voorin
met een stok, en een achterin, sturende met een riem. In 't begin
was er weinig stroom, maar weldra begonnen de stroomversnellingen,
en wanneer wij dan met vliegende vaart langs de overal verspreide
rotsblokken schoten, terwijl het water onder ons en om ons kookte en
ziedde en spatte, had de stuurman al zijne kalmte en koelbloedigheid
noodig, om geen ongelukken te veroorzaken. Soms leek het ons toe,
dat er geen uitweg was, als zouden wij te pletter slaan tegen een'
grooten steen, die dreigend den weg versperde. Doch juist op het
kritieke moment gaf een duw van den man voor in de boot, of een
behendige draai van den stuurman den steven eene andere wending,
dadelijk gevolgd door dezelfde manoeuvre den tegenovergestelden
kant uit, en het volgen
|