ge
staken neerhangen of de geheele breedte der straat overkronkelen,
en een geschitter van kleurige, papieren lampions, alsof het altijd
feest ware.
Aan de gevels ziet men niet onverdienstelijk geschilderde dramatische
scene's of komische tooneelen--de eerste het meest--afgebeeld, en
van alle kanten hoort men de tonen der muziek, die voor bioscoop of
acrobaten-troep het publiek moeten lokken. Kermisphotografen vindt men
er in menigte, waarzeggers eveneens; theehuizen, curiositeitenwinkels
en cafe-chantant's wisselen elkander af. Hier zitten in een winkel een
zestal jonge meisjes met vaardige hand en veel smaak prentbriefkaarten
te kleuren; daar is een wassenbeeldenspel, waarin men steeds dezelfde
woeste krijgers in oud-nationaal kostuum met korte haarvlecht en
wreede gelaatstrekken opmerkt, terwijl voor den voorhang een kleine
doch griezelige groep de aandacht moet trekken; ginds weer hoort men
van de bovenzaal van een restaurant de banjo klinken.
En de ricksja's voeren geen lantarens, maar lampions; de krantenjongens
roepen niet, maar hebben een bel rond hun middel gebonden; ieder loopt
met een waaier; de vrouwen en meisjes dragen geen hoed, maar hebben
allen bloemen in het donkere haar, dat bij de ongetrouwden op een
bijzondere manier is opgemaakt, bij de getrouwden glad naar achteren
weggestreken; zij dragen, evenals de mannen, klompjes, bestaande
uit een plat stuk hout met twee verticale plankjes er onder--hoe
vuiler de straat des te hooger de plankjes--, welke klompjes worden
vastgehouden door bandjes, die tusschen de van een teen voorziene kous
doorgaan. Bij het loopen hoort men een eigenaardig, klapperend geluid.
Wij traden het voornaamste theater binnen en ontvingen een programma,
waarop in het Engelsch de naam van het drama en de prijzen der plaatsen
vermeld stonden. De rest was geschreven met die kabalistische teekens,
die, bij alle onaangename herinneringen aan evenwijdige streepjes,
die nooit evenwijdig, en puthaakjes, waarvan er nooit twee gelijk
waren, ons toch onszelven gelukkig doen prijzen, dat we geen Japansche
schooljongens geweest zijn.
Als men in Japan een theater binnenkomt, merkt men altijd in
het portaal, dat de geheele breedte van het gebouw beslaat, een
ontzaglijke hoeveelheid klompjes op, die aan den wand hangen,
allen genummerd. Behalve de Europeanen gaat n.l. ieder op zijne
sokken binnen.
Het geheele gebouw is electrisch verlicht en het zacht glooiende
parterre verdeeld in vierka
|