en
enkele japansche dame in de 1ste klasse zagen, weet ik niet.
De trein was vrij vol. Maar mij in een flauwe bocht opschietende,
kon ik toch heel goed slapen, wat ik dan ook bijna den geheelen nacht
deed. Tegenover mij zat een cavalerie-officier, die op een gegeven
oogenblik zijn gespoorde laarzen uittrok, zijn sabel afgespte en
toen als een kleermaker op de bank ging zitten. En wij vonden het
niet eens vreemd meer!
We hadden dezelfde route als op de heenreis, passeerden midden in den
nacht Nagoya zonder wakker te worden en kregen, toen het licht werd,
af en toe een mooi gezicht op het Bima-meer, nabij Kyoto, dat wij
gaarne hadden bezocht.
Gedurende het korte oponthoud te Kyoto maakten de japansche reizigers
hun toilet op het perron, waartoe een tiental kranen met bassins
gelegenheid gaven. Broederlijk stonden de passagiers der drie klassen
naast elkaar, wieschen gelaat en handen en poetsten hunne tanden. Wij
echter verkozen de toiletkamer in den trein boven deze openbaarheid.
Weldra ging het weer verder, en het was niet zonder weemoed, dat ik
het einde der reis zag naderen, ofschoon toch vol dankbaarheid voor
al het genotene.
Eene waarschuwing van mijn reisgenoot maakte een einde aan mijne
overpeinzingen; want daar roldonderde reeds de trein het station te
Kobe binnen, precies op tijd, 15 uren en 20 minuten na zijn vertrek
uit Tokyo, en een half uur later roeide een sampang ons aan boord,
alwaar de dienst mij onmiddellijk in beslag nam.
Terwijl ik dit schrijf, ben ik reeds weder duizenden mijlen van Japan
verwijderd. Doch nogmaals doorleef ik in den geest die onvergetelijke
dagen in het Land der Rijzende Zon, en zie opnieuw dat merkwaardig
volk, waarvan Percival Lowell zegt:
"De Japanner is verliefd op de Natuur, en het schijnt bijna alsof
Natuur zijn stil gebed hoorde en hem goedgunstig tegenlachte; alsof
het liefdelicht aan haar gelaat de verhoogde schoonheid verleende,
die het geeft aan dat der vrouw.
"Want nergens ter wereld waarschijnlijk is zij beminnelijker dan in
Japan: een klimaat van lange, gelukkige gemiddelden en korte uitersten;
maanden van lente en maanden van herfst met slechts weinig weken van
winter er tusschen; een land van bloemen, waar de lotus en de kers,
de pruim en de wisteria welig groeien zij aan zij; een land, waar het
bamboe-gras den ahornboom omstrengelt, waar de pijnboom eindelijk zijn
palm gevonden heeft, en de tropische en gematigde zone hun scheidende
eenzelvigheid ve
|