ezicht
naar den wand te gaan zitten, in welke houding zij zich in den korst
mogelijken tijd op de kleinst mogelijke ruimte wist om te draaien.
Even later nam zij uit haar wijde, afhangende ondermouw, welke voor zak
dient, een keurig zijden doekje en ontrolde dit, waarna te voorschijn
kwamen een keurig zijden foudraaltje, waarin een tabakspijpje met
klein, koperen kopje, een keurig zijden tabakszakje en een doosje
lucifers. Zij stopte het pijpje en stak het aan. Na eenige trekjes
was het al leeg; deze manoeuvre nu werd een keer of vier herhaald,
waarna alles weer werd opgeborgen. Het maakte een wonderlijk effect.
De weg was eenigszins eentonig: het ging voortdurend door vlak en
vruchtbaar bouwland. Doch in de verte vertoonden zich als een belofte
de bergen, die wij naderden. Ten 8 uur moesten wij overstappen te
Utsunomiya en hadden daar ruim een half uur tijd. Daarna duurde de
rit nog zeven kwartier.
Wij hadden eene afdeeling van twee coupe's geheel voor ons
alleen. Weldra begon de weg sterk te stijgen, de natuur veranderde en
het duurde niet lang of wij hadden geen oogen genoeg. Wij liepen van 't
eene raampje naar het andere, keken nu voor-, dan achteruit en werden
niet moede, elkaar op de prachtige vergezichten opmerkzaam te maken.
Nu eens boeiden ons de trotsche bergen, bedekt met donkergroene
pijnboomwouden, afgewisseld door het lichtere groen der eiken; dan
weer rustte het oog met niet te beschrijven verrukking op glanzende
valleien met blinkende meren; soms werd onze aandacht gevangen door
een enkel boschje glinsterende berken, als een fijn grijs-groen
getinte schilderij, gevat in bruin-fluweelen omlijsting van beuken,
of een idyllisch dorpje, half verscholen achter teer sparregroen;
even later omvatte onze blik een golvende vlakte, bekoorlijk door de
oneindige kleurschakeeringen van duizenden veldbloemen.
En waar af en toe de flanken der bergen elkander naderden en
slechts luttele ruimte overlieten voor de ijzeren baan, die door
het puffende, achtwielige monster slechts langzaam veroverd werd,
den blik begrenzende, de zon verbergende, daar was het uitzicht
des te verrassender, als zich wederom de gansche omtrek aan ons oog
vertoonde, badende in het gouden zonnelicht, dat de dalen vulde en de
bergen streelde, dat de wouden kuste en op de watervlakten danste,
dat minnen _moest_ dit zijn land, dit land der zonne, der rijzende
zonne.... Het was onvergelijkelijk schoon.
De temperatuur was zeer aangenaam en
|