ef.
En zoo brak dan de laatste dag van mijn verlof aan, een donkere,
trieste morgen. Het motregende af en toe. Wij lieten ons daardoor
evenwel niet afschrikken en zaten om half zeven al weer in de ricksja,
teneinde nog zooveel mogelijk te kunnen zien. Daar we naar boven
moesten, hadden we aan een koelie niet genoeg en kwam er nog een tweede
bij, die genoemd wordt "ato-oshi", d.i.: duwer. Hortend en stootend
hobbelden de ricksja's over den weg, wat in onze omstandigheden nu
juist niet bijster aangenaam was.
Millioenen regendruppels schitterden in ontelbare spinnewebben tusschen
het lage hout; tegen de bergen lag een blauw waas, waarin de dennen
kleurloos stonden, als op het punt van te vervluchtigen. Na een half
uur stapten we af bij een theehuis en daarna bracht eene wandeling
van tien minuten, nu eens stijgende, dan weer dalende, over een smal
pad langs den rand eener kloof ons bij een rustiek bruggetje op den
bodem van een ravijn, vlak onder den Urami-waterval, die 50 voet hoog
is. Het was een woest brokje natuur.
Wild dooreengeworpen rotsblokken rondom, waaruit overal groote
en kleine waterkolommen te voorschijn kwamen, die zich beneden
vereenigden en zich daar, bruisend en spattend, een weg baanden over
den steenigen bodem; hoog boven ons een stukje grauwe hemel, waarin
langzaam overdrijvende nevels van hunnen last afgaven aan de takken
der boomen, welke dien weder druppelend op ons deden nederstorten;
en nergens eenig teeken van leven te bespeuren. Langs denzelfden weg
wandelden wij terug, dronken een kopje thee, kochten als souvenir
eenige photo's en stukken kopererts van de mijnen daar in de buurt,
en waren ten 8 uur bij den Yasu-tempel, den mooisten Shinto-tempel
van Japan.
Eene beschrijving van dit complex van gebouwen zou boekdeelen vullen,
en eveneens de verklaring der beteekenis van al hetgeen men hier
ziet. Er is misschien geen enkele Europeaan, die dit laatste zou
kunnen.
Wij hadden slechts tijd voor een vluchtig bezoek. Allereerst viel onze
aandacht op een stal met een heilig paard, dat opgetuigd was als voor
een steekspel en eenige uren later aan den optocht zou deelnemen. In de
andere helft van dit gebouwtje zaten twee dansmeisjes in lange roode
en witte gewaden, die voor een paar koperen muntstukken een heiligen
dans uitvoerden. Met zedig neergeslagen oogen en langzamen cadans
bewogen zij zich voor- en achterwaarts en vormden vreemde figuren,
in de eene hand een waaier houdende en in de and
|