e scharen bezoekers dwaalden door de kronkelende laantjes en
bleven soms voor een of ander altaar staan, ten einde een kort gebed
te doen of een handjevol rijst te offeren.
Het merkwaardigste was wel een stal met een heilig paard er in, dat men
voor een paar centen een zekere hoeveelheid boonen te eten kon geven,
benevens eenige gepoederde dansmeisjes, die, ook al weer voor geld,
een heiligen dans uitvoerden.
Vervolgens reden wij naar het eigenlijke doel van den tocht: de
Daibutsu of groote Boeddha, die zich bevindt in den tempel genaamd
Todai-ji, gesticht in de 8ste eeuw. Deze tempel is 50 meter hoog,
90 meter lang en 55 meter breed en bevat weinig meer dan het enorme
beeld, het grootste in geheel Japan. Met de beenen gekruist onder
het lijf, zit de Boeddha op een lotus-bloem, die eveneens van koper
is. In drie jaren tijds is men er, na herhaalde mislukkingen, in
geslaagd dit beeld te gieten.
Wederom trof mij die massale rust, die glimlach van absolute
onpersoonlijkheid; hier echter is de rechterhand waarschuwend
opgeheven. De oogen staren oneindig ver weg, als om aan te duiden,
dat de ziel van den Boeddha in het Nirwana vertoeft.
Overweldigend moet de indruk van het beeld zijn op den eenvoudigen
geloovige, die opziet naar zijn Meester. Niet de vrees van den wilden
heiden, die slechts aarzelend zijn angstaanjagend afgodsbeeld nadert
en door allerlei formules diens toorn en wraak zoekt te bezweren, maar
eerbied en bewondering vervullen hem voor den mensch, voor Gautama,
den Boeddha, den Indischen prins, die voor vierentwintig eeuwen vrouw
en kind, rijkdom en macht, troon en vaderland verliet om de Waarheid
te zoeken, en Haar eindelijk, na lange jaren van lijden en ontbering,
twijfel en dwaling, vallen en opstaan, vond in zijn eigen hart....
Niet ver van dezen tempel staat een pagode van vijf verdiepingen
(er zijn er wel met tien), waarvan de fraaie lijnen onze bewondering
afdwongen. De spits is zeer eigenaardig en doet denken aan een
kurketrekker.
Daar hiermede het voornaamste van Nara was gezien, zochten wij
een Japansch restaurant op. Hier vroeg men ons, zooals trouwens
bijna overal, of wij Amerikanen waren; niet, omdat wij er zoo echt
Yankee-achtig uitzagen, maar, naar ik veronderstel, omdat van de
touristen de Amerikanen het grootste percentage vormen. Ze kenden
echter allen Holland, ook al hadden ze dikwijls nooit van Amsterdam
gehoord.
Doch niet alleen uit het Oosten, ook uit het Westen komen jaarl
|