volk of van een of meerdere personen. [113]
De souvereine macht kan soms aan anderen zijn afgedragen, en dus niet
bij het volk zijn; het kan zelfs gebeuren, dat die macht nimmer bij het
volk is geweest, dat onmiddellijk door onderwerping het gezag over
meerdere familien aan eene familie is gekomen (l. 1 c. 3 Sec. 8 n deg. 3.)
Nog kan het zijn, dat het volk het souvereine gezag niet heeft, wijl het
onder de macht van een ander is gekomen, tegen wil en dank zelfs,
namelijk als oorlogsbuit in een rechtvaardigen oorlog. (l. 1 c. 3 Sec. 8 n deg.
6.)
Op de vraag: ten wiens voordeele de souvereine macht is, antwoordt
Grotius, dat zij kan zijn ten bate van hem, die bestierd wordt en van
hem, die bestiert, ten voordeele enkel en alleen van het volk of van den
vorst. "Sic imperia quaedam esse possunt comparata ad regem utilitatem,
ut quae victoria parta sunt"; en dit is daarom nog geen tyranniek
bestuur, wijl het woord #tyran# in zijn gewone beteekenis
een onrechtmatigheid insluit. Dat het overheidsrecht in den regel ten
bate is der onderdanen, wordt door Grotius niet ontkend, wel ontkent
hij, dat dit altijd zijn zou. Het is met de waarheid in strijd als
regel op te zetten; "omne regimem ejus qui regitur causa esse
comparatam." (l. 1 c. 3 Sec. 8 n deg. 14.)
Aan hen, die hiertegen opwierpen, dat hij, die iemand aanstelt, staat
boven dengene, die aangesteld wordt, het volk daarom boven den vorst,
(l. 1 c. 3 Sec. 8 n deg. 13.) antwoordt Grotius, dat dit waar is, zoo dikwijls
de aanstelling afhankelijk blijft van den wil "constituentis", niet
echter, zoo de aanstelling geschiedt door een wils-akt, die eenmaal
bestaand, "effectum habet necessitatis". Zoo kiest zich de vrouw in
volle vrijheid een man, maar aan den eenmaal uitverkorene, blijft zij
voor het leven onderworpen.--Bovendien heeft niet alle overheid haar
rechtsmacht onmiddellijk van het volk gekregen.
Een andere opwerping was de volgende. Alle bestiering, zoo zeide men, is
ter wille van hen, die bestierd worden, (ibid n deg. 14.) Ook dit is niet
waar, zegt Grotius, omdat er een regeering kan zijn ten bate van hem,
die bestiert, "ut regimem dominicum: nam servi utilitas ibi extrinseca
est et adventitia".
De grenzen der overheidsmacht zijn noodzakelijk de natuurwet en het
goddelijk recht. De eigen rechtsbevoegdheid der vrije menschen ging niet
verder, niet meer konden zij dientengevolge aan het souvereine gezag
overdragen. De souvereine macht kan niet meer zijn dan
|