om door de natuur
gevormde torens, en groote muurbrokken, als van kasteelen voorzien,
met zulk een helling voorover hangen als de wetten der zwaartekracht
op de oppervlakte der aarde niet zouden gedoogd hebben. En ik bemerkte
zelfs het verschil niet tusschen de dichtheid van water en van lucht,
want niettegenstaande mijn zware kleederen, mijn koperen helm en mijn
looden zolen, beklom ik hellingen van onbegrijpelijke steilte met de
vlugheid van een geit of een gems.
Ik gevoel wel dat ik onwaarheid schijn te vertellen, nu ik dezen
onderzeeschen tocht beschrijf, doch ik schrijf de geschiedenis van
schijnbaar onmogelijke zaken, die echter onbetwistbaar waar zijn. Ik
heb niet gedroomd, maar gezien en getast!
Twee uren na het verlaten van den Nautilus, hadden wij de uiterste
grens der boomen bereikt, en honderd voet boven ons verhief zich de top
van den berg, die donker afstak tegen het helle licht van den anderen
kant. Hier en daar stonden nog eenige versteende struiken. Duizenden
visschen vloden voor ons uit, evenals vogels, in het hooge gras
verrast. De rots was doorboord met een menigte ondoordringbare
scheuren, diepe holen en groote gaten, waarin zich verschrikkelijke
voorwerpen bewogen. Ik verstijfde van schrik, als ik een spriet- of
voelhoorn zag, die mij den weg versperde, of een vreeselijke schaar,
welke zich in de duisternis der grot met vrij veel geweld opende en
sloot. Duizenden lichtende punten flikkerden in dezen nacht. Het waren
de oogen van reusachtige schaaldieren, in hun schuilplaatsen gedoken
of van vreeselijke kreeften, die als hellebardiers overeind stonden
en haar pooten tegen elkander sloegen alsof ze van ijzer waren;
van reusachtige krabben, die als kanonnen op hun affuiten stonden,
van ontzettende inktvisschen, welke met hun voelarmen door elkander
werkten, als waren ze een broedsel van levende slangen.
Welke was die vreeselijke, mij nog onbekende dierenwereld? Tot welke
klasse of orde behoorden deze beesten, voor wie de rotsen, waarop zij
huisden, als 't ware een tweede schaal vormden? Waar had de natuur het
geheim van hun bestaan ontdekt, en sedert hoeveel eeuwen leefden zij in
de diepten van de zee? Doch ik kon niet blijven staan. Kapitein Nemo,
meer van nabij met deze afzichtelijke wezens bekend, sloeg er geen
acht meer op. Wij waren op een eerste bergvlak gekomen, waar mij nog
andere verrassingen wachtten; daar zag ik schilderachtige bouwvallen,
die de hand der menschen en niet des schepper
|