neenhechting der
zeven halswervels en doordat hij twee ribben meer heeft dan zijn
noordelijke natuurgenoot. De ongelukkige walvisch lag op zijde; de
potvisschen hadden hem verscheiden wonden in den buik toegebracht;
hij was dood. Een jong, dat door de moeder niet was kunnen beschermd
worden tegen den moorddadigen aanval, hing nog aan zijn gescheurde
vinnen. Door den open bek liep het zeewater, en maakte tusschen de
baarden binnenstroomend, een geluid als de branding der zee.
Kapitein Nemo liet den Nautilus naast het dier sturen; twee man der
equipage gingen op den visch staan, en ik zag niet zonder verbazing
dat zij uit de tepels van het dier al de melk haalden, welke er in
was, dat is te zeggen zoo wat twee of drie tonnen vol. De kapitein
bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van
dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk
voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven
was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons
een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en
kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen.
Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding
van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik
nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan.
HOOFDSTUK XXXVII
De ijsbank.
De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer
voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende
snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet,
want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol
te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds
vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in
het Noorden overeenkomt.
Den 14den Maart zag ik op 55 deg. breedte drijvende ijsschotsen; het
waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als
klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven;
Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had,
kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste
maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend
witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van
"ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen,
zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een
ijsbank aan. Inderdaad, weld
|