ra verschenen grootere stukken, welker
helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld
waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof
zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere
zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen
doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de
duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen,
en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een
geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen,
hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden
vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun
geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan,
streken er op neer en pikten op de ijzeren platen.
Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls
op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste
oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide
hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeen, waar niemand kon
doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare
ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond
onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als
hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte
bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van
welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter
hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten
was: op 60 deg. Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de
kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening,
waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich
onmiddellijk achter hem zou sluiten.
Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al
die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen,
die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag;
de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch
wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de
huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door
de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de
vinnigste koude. Bovendien zou het voldoende geweest zijn, eenige
meters onder water te duiken, om er een dragelijke temperatuur te
vinden. Twee maanden ee
|